Terras. Jaargang 2013 (04-05)
(2013)– [tijdschrift] Terras– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Melani Reumers
| |
[pagina 63]
| |
ongeschreven regel om niet meer in de tuin te komen, schaft hij een revolver aan. Vanaf het moment dat in het voorjaar de eerste knoppen opengaan, richt hij elke middag vanuit hun slaapkamer het wapen op haar, als ze in de tuin aan het werk is. Wanneer hij op een dag de revolver wil pakken, die hij tussen haar oude ondergoed bewaart, merkt hij dat Teresa precies op die plek een fotoalbum heeft neergelegd. Ze heeft hem door en speelt het spel mee. Sterker nog: het album geeft op superieure wijze blijk van haar wraak, heel subtiel geeft het commentaar op hun kinderloze huwelijk. Als hij na die ontdekking de revolver op haar richt en uiteindelijk schiet, lijkt ze ook dat te hebben voorzien. De tuin met alle bloemen wordt door haar omgetoverd in een kerkhof. De laatste zin: Mijn vrouw is op de grond gevallen met een klaproos op haar borst. In dit verhaal wordt een wereld gecreëerd zonder de spelregels te benoemen. Als vervolgens iemand die regels overtreedt, wordt dat expliciet gemaakt, en wordt alles weer afgebroken, of verbroken. In veel van dit soort verhalen gebeurt maken meestal geleidelijk en impliciet, breken abrupt en expliciet.
Dit zien we ook in het verhaal ‘El estatuto particular’ van Patricio Pron (Argentinië, 1975). Een stel dat in Hamburg woont (hij is gemankeerd schrijver en bedenkt teksten voor commercials, zij werkt in de statistiek), verzint een spel om hun relatie enige kleur te geven: ze reizen los van elkaar naar dezelfde stad en moeten, zonder ook maar iets van elkaars plannen te weten, elkaar daar weer vinden en samen terugreizen. Dit gaat een aantal malen wonderbaarlijk voorspoedig, totdat ze afreizen naar Berlijn. Als ze elkaar na een week nog niet gevonden hebben, beseffen ze wat de consequenties van het spel zijn.
Opnieuw denkt hij aan het spel, hij bedenkt dat het geen naam heeft en dat instructies ontbreken. Hij kijkt naar de blocnote met de naam van het hotel erop die naast het bed ligt en bedenkt dat hij die instructies moet schrijven, niet voor anderen, zij tweeën zijn immers de enige spelers, maar voor zichzelf, zodat hij het spel opnieuw kan leren spelen. Dan pakt hij de blocnote en de pen ernaast en begint eindelijk te schrijven.
Een ander aspect van maken en breken speelt een rol in het lange verhaal ‘Corrección’ van Juan Villoro (Mexico, 1956). Hierin gaat het om het maken en breken van reputaties. De ik-persoon, een niet bijster getalenteerde schrijver, vertelt over zijn soms vernederende ontmoetingen met Germán Villanueva, lange tijd de succesvolste schrijver van zijn generatie. Uiteindelijk bezorgt hij Germán, die net is afgekickt van de heroïne en financieel volledig aan de grond zit, een baantje als corrector bij zijn tijdschrift. Na een tijd wordt duidelijk dat Germán de bijdragen van jonge vrouwen volledig | |
[pagina 64]
| |
herschrijft. De vrouwen raken verblind door het succes van hun onherkenbare stukken en belanden een voor een in bed bij de ik-persoon. Hij besluit Germán een eigen manuscript voor een roman te geven, onder het voorwendsel dat het van een jonge vrouw is. Germán doet zijn werk, de roman wordt een doorslaand succes. De ik-persoon beleeft zijn beste jaren, totdat naar zijn volgende roman wordt gevraagd. Germán vertelt hem dat hij alles al had voorzien in de plot van het verhaal. ‘Jij bent mijn kladversie’, zegt hij. En: ‘Jij bent de plot’. Duidelijk wordt dat Germán wil dat de ik-persoon zijn roman afmaakt, zodat hij definitief ontmaskerd en vernederd kan worden.
In de maanden dat ik in Barcelona woonde bracht ik veel tijd door in boekhandels, snuffelend in boeken van mij nog onbekende schrijvers. Ik ontdekte dat in de hedendaagse Spaanstalige letteren maken en breken een veelvoorkomend thema is. Zoals zo vaak wanneer je ergens je aandacht op richt kwam ik het vervolgens op de meest onverwachte plekken tegen. Zo las ik op de muur van Can Framis, museum voor hedendaagse Catalaanse schilderkunst, het volgende citaat van schrijver, dichter en essayist Rafael Argullol (Spanje, 1949): Elk moment spat uiteen in vele wegen die naar evenzovele werelden leiden, maar die explosies jagen ons zoveel angst aan dat we het leven liever in de armzalige rust van een doodlopende steeg plaatsen.
Voor breken is vaak moed nodig, meer dan we soms hebben. Maken, creëren, een wereld vormen is een proces dat op organische wijze plaatsvindt, geleidelijk aan, soms zonder dat mensen het doorhebben. Breken is veel meer een daad, en komt voort uit een besluit, een keuze waar moed voor nodig is. Of wanhoop. Moed om te breken is bij uitstek te vinden in het uitgebeende proza van Emiliano Monge (Mexico, 1978), met regels zo puur dat het wel poëzie lijkt. Zijn werk is doordrongen van geweld, niet alleen omdat dit vaak een rol speelt, maar meer nog omdat zijn manier van schrijven gewelddadig is, met geweld gaat hij de woorden te lijf. De verhalen uit de bundel Arrastrar esa sombra uit 2008 zijn het resultaat van een voortdurende opeenvolging van maken en breken. Monge creëert een volstrekt eigen wereld om die vervolgens net zo hard weer af te breken. Een fragment uit ‘El oráculo de los pingüinos’:
Ik stap het kleine huis in, het lijk van een man ligt uitgestrekt op de aluminium tafel. Er is kalk over het lichaam gestrooid. In de enige andere kamer van het huis drogen een vrouw en een meisje zich af. Een bijenzwerm vliegt op. Hagedissen schieten weg uit de kamer. Op de zandvloer blijven mijn voetafdrukken achter. In alle huizen tref ik hetzelfde aan.
Emiliano Monge laat de lezer een wereld binnentreden waar hij zich nooit veilig kan wanen, maar die hij gefascineerd waarneemt, met al zijn zintuigen. Het volgende | |
[pagina 65]
| |
fragment komt uit ‘La fortaleza de las ranas’, een verhaal over een man die zijn geheugen kwijtraakt.
De schakelaar braakt een vonk uit: door het vocht is de bedrading verrot. Als hij de kamer binnengaat wordt hij door duisternis omringd. Zijn gelaatsuitdrukking verdwijnt, de schaduwen blijven aan zijn lichaam kleven als prehistorische bloedzuigers. Door het schemerdonker bevriest zijn huid, worden zijn vlees en botten afgeknepen. Gustavo wil lachen, maar zijn lippen blijven roerloos. De slinger blijft stilstaan, het verleden roert zich en zoekt de deur: nu hij verblind is, kan hij geen houvast zoeken bij de voorwerpen, hij is in de val gelopen. In zijn binnenste leeft de strijd op en donderen de trommels van de vergeten dagen. De herinneringen posteren zich op de stadswal en spuwen hun ijzeren kogels naar de boot die net het anker heeft gelicht.
Bij Emiliano Monge is schrijven een uiterst fysieke daad. Het levert literatuur op met een kloppend hart, literatuur die ademt en bloedt. Niet alleen inhoudelijk is sprake van maken en breken, maken en breken vormt bij Monge zijn poëtica.
Een dergelijk procedé hoeft misschien niet eens beperkt te blijven tot geschreven teksten. Het laatste woord is voor Juan Cárdenas (Colombia, 1978), in wiens onlangs verschenen roman Los estratos een interessante beschrijving staat van hoe iemand zou willen praten.
Ik zou het graag op een andere manier willen zeggen, maar je zegt de dingen nu eenmaal zoals je kunt en niet zoals je dat graag zou willen. Ooit leerde ik een man kennen die zijn tijd doorbracht met het scherpen van stokjes met een verroest mes. Met die stokjes deed hij niets, hij was niet aan het beeldhouwen. Hij haalde er alleen steeds laagjes van af. Op de vloer hoopten de spaanders zich op. Daarna gooide hij ze weg. Zo zou ik de dingen graag willen vertellen. |
|