| |
| |
| |
Jean-Michel Espitallier
Verwarde notenGa naar voetnoot1
Vertaling: Vicky Francken
Ik reik hier enkele onvolmaakte en zeer incomplete gedachten aan over poëzie en een en ander daaromheen. Men moet me hun gebrek aan structuur, rangorde en intrinsieke logica maar vergeven en ongetwijfeld ook het onafgemaakte karakter van sommige betreden paden. Laten we maar in gedachten houden dat het hier gaat om werk in uitvoering, een momentopname in het atelier, stukjes afvalhout, schaafkrullen, gerecycled oud speelgoed, machines voor nietsdoen, een gereedschapsvoorraad, losse onderdelen.
| |
Staat van beleg
• | De poëzie verkeert in staat van beleg. De dreiging, die een uitgelezen kans is, tekent zich tegenwoordig steeds duidelijker af. De poëzie staat, van bovenaf, onder druk van grote vliegmachines, zware bommenwerpers, vrachtvliegtuigen, mooie zeppelins van de gedachte, van de filosofie. Ze moet zichzelf hiertegen verdedigen (en in dwaasheid denken). Van onderaf bedreigd door moerassen geteisterd door bloedzuigers en groenachtige golven, van onderaf, door de zoethouten zang van de sirenen, de vreemde, gebalsemde gewassen, van onderaf bedreigd door een hoopje bloemen van wanhoop, daar waar de Seine stroomt, van onderaf. Ze moet zichzelf hiertegen verdedigen (zowel zorgen voor de doorstroming als voor de drooglegging en de verstijving). Geheel omsingeld door afgrijselijke, uit-de-tijdse huiden. Ze moet zichzelf hiertegen verdedigen (met name haar veelvormigheid verplicht de poëzie haar positie te doen gelden, na te denken over haar grenzen, de vraag naar de verschillende taalniveaus te stellen: proza/dichtregels, kunstgrepen/platitudes, literair taalgebruik/spreektaal etc.). |
• | In staat van beleg verkeren betekent sterk zijn, oplettend, vindingrijk (gevaar = plan). Opstelling, houding, kracht. |
| |
Wat?
• | Vreemde taalvondsten (‘Het mooie is altijd vreemd’, Baudelaire). Spreken om niets te zeggen (terwijl literaire productie meestal iets zegt om niet te spreken). Maar: ‘Spreken ontkent de woorden.’ (Novarina) |
| |
| |
• | Diep graven in de ruis van de taal, in de mechanica van de syntaxis en het onbekende van het grammaticale spel. Diep graven in de betekenis. Wikken en wegen tot het je aan het wankelen brengt. |
• | In een wereld van de hyperbetekenis, van het dictaat van de overrepresentatie, van de kopiemakerij, van het nieuwe realisme, geeft poëzie de taal wat rust, frist haar op, laat haar ontspannen, hangt haar op (aan de waslijn), shampoot haar (schuim! schuim! ‘zacht van de zeep de tong losmaken’, Francis Ponge), of integendeel, verhit haar juist, laat haar blozen (van schaamte/van warmte), drijft haar tot het uiterste (deeltjesversneller - ‘omloop van buitengewone levenskrachten’). Het algemene taalgebruik overtroeven (in snelheid, energie, dichtheid) om het te kreuken, te plooien, uit zijn voegen te doen barsten. De taal die de poëziemachine ingaat, moet er in stukken gehakt, platgewalst, aangeveegd, aan elkaar geplakt, schoongeborsteld en reusachtig uitvergroot weer uitkomen (abattoirs van Chicago, Kuifje in Amerika). ‘Elk waar woord bestaat niet in de eerste plaats om een boodschap over te brengen, maar om zichzelf over te brengen.’ (Valère Novarina, Le Théâtre de parole) |
• | De poëzie biedt weerstand: tegen de verplichting van communicatieve uitkomsten, van ogenblikkelijke leesbaarheid, van helderheid zonder schaduw, tegen het beschouwen van taal als gebruiksvoorwerp, tegen het inzetten van de taal binnen een netwerk met als enige doel de uitwisseling van dossiers, de levering van gegevens. Huid van inhoud. Aan de ene kant weigert ze, buigt ze niet, biedt ze weerstand (wat weerstand biedt, geeft schittering). Aan de andere kant laat ze de taal kronkelen van genot (en kronkelt ze van genot met de taal). |
• | Energie van de breuk, kracht van de kraak. De spanning kan de vorm van lichtzinnigheid aannemen. |
• | Een voorval, een toeval van taal (‘De gebeurtenis moet beschreven worden. Het beschrevene moet een gebeurtenis zijn.’ Michel Leiris). |
• | Op het beruchte pistoolschot in een concertzaal was het antwoord van Mallarmé (ten tijde van de anarchistische aanslagen in Frankrijk): ‘Er bestaat geen andere explosie dan een mooi boek.’ |
• | De dichtregel vlecht betekenis en klank ineen, vorm en vormloosheid, vastheid en vluchtigheid. De dichtregel is het grootste mysterie van de westerse denkwijze, maar de teloorgang van de dichtregel, sinds iets meer dan een eeuw, de vormhybriditeit en de vermenging van genres, dwingen ons ertoe om vandaag de dag de poëzie in haar totaliteit te heroverwegen. En dat is de reden waarom dit een rijk tijdperk is. |
| |
| |
| |
Leesbaar jijzelf
• | Een tekst zal op zijn minst om twee redenen als onleesbaar beschouwd worden:
1. | hij heeft de kaarten van het lezen opnieuw geschud, dus we moeten onze ogen nog laten wennen aan zijn duistere helderheid. |
2. | hij straalt, we knipperen, verblind door a) een overschot aan energie; b) een overschot aan vanzelfsprekendheid. |
|
• | De poëzie opent wegen door het ruwe rotsblok en laat een snoer van ringbouten en karabijnhaken achter zich, waaraan weer een hele rij anderen zullen aanhaken (een tamelijk zwakke metafoor, maar ik houd nogal van het beeld van een aluminium ketting op het steile gesteente). |
• | Wat Nietzsche ‘de trage pijl van de schoonheid’ noemt. |
• | We moeten afleren te lezen. ‘Dus laten we proberen te lezen wat er staat geschreven en niet wat er geschreven zou moeten staan.’ (Emmanuel Hocquard) |
• | ‘Elk waar woord houdt altijd iets achter.’ (Novarina, Théâtre de parole) |
• | De betekenis als drager van de vorm, voorwendsel, motief. |
• | Je kunt niet met kluissleutels de poëzie binnengaan of bij haar inbreken; de poëzie is zelf een inbraak in de taal, een inbreuk op de taal. |
| |
Toet-toet (aan Gustave Flaubert)
• | De dichter is een schrijver van onleesbare curiosa die altijd hoog moet worden geacht of nee, een ziener die dingen ziet omdat hij arm is of nee, een baardaap die voortdurend op zoek is naar zijn sleutels of nee, een aseksueel wezen dat voor bekoorlijke vrouwen alleen maar tamelijk knappe sonnetten in elkaar weet te flansen of nee, de dichter schrijft op zijn typemachine en zijn koortsgolven terwijl hij zichzelf joints en glazen whisky toedient of nee, de dichter is een knul afkomstig uit de rockmuziek, die daar graag naar zou terugkeren maar is vastgelopen tussen de regels of nee, de dichter is een soort docent (of schoolmeester) die poëzie verdedigt tegen proza of prosodie tegen lyriek of het metrum tegen de typografie of het beeld tegen de tekst of het rijm tegen de alexandrijn of de vertaling tegen het letterlijke of de dichtregel tegen de dichtregel of nee, de dichter is een onstrijdbare onvolwassene die waarheden verkondigt over de misstanden van de moderne maatschappij of nee, een geschikte vent, of misschien toch niet. |
| |
Stijl
‘Je hebt cultuur, de regel, en de uitzondering daarop is kunst’ (Jean-Luc Godard, JLG/JLG)
• | Stijl is de afwijking van de norm, de vouw, de rimpel, daar waar wordt gejokt, gemokt, gelokt, gegokt, geklokt, geschrokt, geknokt, geschokt, gestokt. Het toevallige. Een schram. Ontmanteling van de syntaxis. Torsie van klank. |
• | Wanneer hij binnen de afwijking de norm wordt, verlaat de stijl de afwijking om zich
|
| |
| |
| opnieuw in de mode te bevinden, dat wil zeggen het aan mode onderhevige, het sterfelijke, ingehaald door de verleiding van de massa. |
• | Stijl verzin je niet. Die moet je vinden (‘hij heeft zijn stijl gevonden’), of terugvinden. Je moet hem bereiken, laten opkomen, ophalen. |
• | Poëzie is stijl. Poëzie die geen stijl zou zijn, zou slechte poëzie zijn. Maar poëzie die stijl zou hebben, zou het al niet veel beter doen. Poëzie heeft geen stijl. Ze heeft de stijl. Ze is stijl. Want de stijl voegt zich bij de poëzie waar de poëzie van de taal afwijkt. En de stijl verwijdert zich van de norm als hij de poëzie nadert. Poëzie heeft geen stijl. Ze is stijl, in stijl. Net zoals poëzie haar stijl verliest als ze wedijvert met de idee. Want de idee in poëzie is vooral de idee in het materiaal van de vorm, en de vorm is het materiaal van de stijl. Het materiaal van de stijl is de kern van poëzie. |
• | Stijl staat altijd onder druk van een stijleffect genaamd originaliteit. Originaliteit zonder stijl legt het altijd af tegen het conformisme van stijl. Langdurige originaliteit is in feite een stijleenheid. |
• | Op dezelfde manier moet je jezelf, om in stijl te leven, geen stijlregels opleggen maar regels die je in staat stellen je stijl te vinden. Hier komt fantasie bij kijken. Ongekend zijn (dat wil zeggen overdreven, onbegrensd, in het ongekende). |
• | ‘Stijl verbeteren is de gedachte verbeteren.’ (Nietzsche) |
• | Je taal vinden en de taal van je tijd. |
• | ‘Een vreemdeling zijn in je eigen taal.’ (Gilles Deleuze) |
| |
Om af te sluiten
Poëzie is ontoelaatbaar. En daarom bestaat ze.
|
-
voetnoot1
- uit: cipM, ‘De la poésie contemporaine’
|