| |
| |
| |
Ulrike Draesner
Gedichten
Vertaling: Ard Posthuma
Ulrike Draesner (München, 1962) debuteerde met de dichtbundel gedächtnisschleifen in 1995. Hetzelfde jaar publiceerde ze in Schreibheft, nog steeds een van Duitslands meest belangwekkende literaire tijdschriften, een essay en vertalingen van The New Poetry, de Britse nieuwe generatie waar ondermeer Laviana Greenlaw en Carol Ann Duffy toe behoren. Een jaar later verhuisde ze naar Berlijn. Opvallend is dat de meerstemmigheid die veel van de New Poets kenmerkt, terugkeert bij Ulrike Draesner; de dichter is in staat meerdere personages te zijn en te spreken namens anderen. Draesner vertaalde onder meer de Amerikaanse Louise Glück, die getuige een aan haar gerichte brief van Erik Menkveld een dichtbundel schreef in de taal van bloemen, Hilda Doolittle, Gertrude Stein en sonnetten van Shakespeare. Ze publiceerde naast poëzie romans, verhalen en hoorspelen en een ruim aantal essays en kritieken. Kenmerkend is haar eruditie, die ze op een speelse manier inzet, wat haar werk een ‘prettige rusteloosheid’ geeft, zoals haar Engelse vertaler Iain Galbraith het omschreef. Dat speelse en rusteloze is goed terug te vinden in de vindingrijke vertalingen van Ard Posthuma. (EL)
| |
| |
| |
nuchter terug
nuchter terug naar de plank: hoe je een oud
boek pakt openslaat leest totdat rooskleurig
als longenslurrie des ochtends eerste klauw verschijnt
hemelstorm, nevelig - de oude minnesong
het krauwen van de lucht met reiger kraan en ganzenveer
getooid november, bebloemd, gaan lichtjes op
trek beenwarmers aan geef vingerspel het schemerlicht
daar op de vensterbank een wespenpaar zij dik
hij klein op haar rug vastgesnoerd naaien ze
wat continu langdurig duizend wespen steken
volgend jaar. vlug, jij hebt toch ook
geluid op de borst (meisjes dames kop flipflop)
hoe vliegt bij de klik van de camera het samenstel
omhoog, het laat elkaar niet los, het zoemt!
heel even denk je nog het gele blad het
rode blad des treilers terug en van de zon de korte
steek het zeilen vallen ijzig zijn
| |
| |
| |
jezelf verstoppen
als haughty horse (vreemde taal) wiegend
en stijf helaas niet in een taxi maar in mijn huis
al ingetrokken trok mijn man andere vrouwen
uit. de kamer verkorstte in vezelige wanden dat je
‘geen kant op kon’ dat je ‘moest vliegen’ de anderen
(ontvluchten) hadden een telefoon met hem versmolten toen
werd in het duister van de algehele klimpartij ik
de prins die de aanblik niet aankon, gewapend in een sperma-
vlekkige ponyvacht. wees je bewust van al
je innerlijke valkuilen zei mijn man hyperreëel ben je
de muur de fauteuil de slang en jaweljawel
juffertje pruil dat weer eens witjes, made madelief
haar eigen opgezwollen ogen over de flokati laat
dwalen. wil je het er echt inrammen? toen dacht ik aan
het oude slademolspel, je mepte op de donkere hoopjes
de ander bespeelde de cd in de computer, het ging om
iets blinds wat teruggedrukt in zijn hol bijna stikt
maar nog altijd liefdevol roeiend een keer om de hele aarde
| |
| |
| |
scheidingspirouette
's ochtends voor de spiegel ik
sta dromend denk word gek
draaiend om jou er knijpt iets mijn
keel dicht dol van wat je zegt
vanwege het oog van de naald
waar je doorheen moet kruipen dol
om mij eruit te draaien word
je nog gek van zeg ik welja
dat ontbrak er nog aan dat ik
vanwege die spiegels jou niet meer
begrijp die aan mijn dop-draai ruikt
hoe ik ons steeds maar weer als
wij wou zien hoe dol je mij drukt
schuim van je mond komt terwijl ik
word toegesproken door jou wat
moet jij woedend zijn dat wordt me
wat maar, o flits, zie ik je lach in
de spiegel alsof er niets van dat
alles ik dolgedraaid tot de dag van
vandaag niet jou zag maar aan je
| |
| |
| |
melancholia, smart dust
magiemaschientje in steeds
kleinere in stofdeeltjes versproeid
onzichtbaar haast in de loop der jaren
een privilege toen men ach
beterlijden jou had uitgevonden
om een stoplichtvoet heeft ooit
van jou gehoord - jij bent
en natuurlijk - attractieve
of subtractieve vermenging
dürers gravure (nooit wou je
anders dan gegraveerd verschijnen
als vrouw met gereedschap)
jouw japanse naam karoshi
is nauwkeurig als een gewricht. soepele
lichamen - scalpel, silicon - drijven wij
inspiratiebr o n. o o o o
| |
| |
o voor mijn bed een soort
rijzend deeg o gooit iemand het
in het hete vet spring ik op
kijk: voor het adventurepark
dat kleine lichtende stofjes
| |
| |
| |
wegen in het donker ontvliegen de slaap
hoorde ze roepen op de dag
af in de mandarijnkleurige
hemel van berlijn blind ‘ik’ roepend
's nachts ook in de vensters anderen
paarsgewijs vallend luid in de hemel
boven de stad hing in haar
het gezoem van hun vleugels in
romes zuilentempel of onder de
die wij in deze parken op bergen
die bunkers waren gedenkplaatsen
werden die zwemmen op drugs
condooms en bier onder hemels
ontvliegen de slaap en later willen
we vragen het ijs of het zich nog herinnert
hoe het was als water als ster als
| |
| |
en droomde van ganzen die roepen tegen
een stuk aangevlogen oogkleurige
hemel boven berlijn midden oktober
we rekten onze halzen, de hemel
| |
| |
| |
beiers-zeeland (gierodetje)
dat was het gouden trillende stof: op de landwegen
de hellingen de christusschedeltjes gespleten
- ook daarbeneden het zuiden, de bergen, de schaduw
wij willen schnaps gaan stoken, peren keren
weer in het kerkgeel, torens dragen uien. van aarde
dromen was stof. mijn opa S. nam de handen van de vrouwen
af in gips. over de weilanden het grofporige stof
ontsprongen sommige van hen de dans. rozenkransje. papenkruid.
wat je kreeg lag manueel in de schuur, wit dromende vingers
hij. machtig bij het klooster schemerden door de romanesco
de zielen van het dorp. een zeug wierp biggetjes in alle regenwormkleuren
en draadjesregen verbond de bovenste en onderste provincies
zeeland. wat glibbert het kerkhof langs de heuvel en de velden
wervelt een oerklank als w-w-wederik de hiergeborenen de die-van-hierigen,
de kwart-de-zijnen door het hoofd wolkt
over de gegierde landwegen
| |
| |
| |
antropogeen gestoorde groeiplek
en toe ontluiken aan de lente: ont-
de lentegroene krokusspruiten
forsythiabloei, het bos in. deeltjes
het bos in, in de aanplant - de zich
ontrollende varens de snoeren die van bomen
het licht in lentebodemlicht van de mossen
met de piepkleine bloesems de onzichtbare
snoeren die door de lucht insectenwegen om
zich tot heup tot schouder te bundelen wat
toevallig in krokuslicht ruderaalflora zich
jong jonger wegdromend ik
wil ‘ik’ zeggen: herhaling
| |
| |
weet jij dan hoe je een leven leidt?
heeft het die neusring, nou? is het de os die
sjokt en die zich in zijn staart heeft laten
knijpen met al die vliegen erop zijn korte
vacht en zachte oog dat zo zwemt?
daar grijs op zilveren dienblad het citroenraadje
dat zo mooi geschild je ontroert omdat je
daarin nu de boom proeft zoiets als zonneveld als
ypsilon nu in je mond het samentrekken der cellen -
in je mond, toch bij de neus genomen of met een boek
van leer, os. misschien zelfs, citroenjus, ze
maakten alles in daar waar je denkt waar beelden
talen mengen, loll, neem nu de val het
is geschilderd is alles schilderwerk als één (de twee ben
jij) die in de tram zit (overstapt). en hé
kijk nu eens hoe jullie plotseling
| |
| |
| |
poem unfinished, final version
weet je hoe het is als je
slingert (het vallend blad) vroeg hij
met zachte poolse rust: wulkan.
de ligging van hoeken en zijden het porselein
zei hij alle voorwerpen van het huis
herinnerden aan eigen behoeften: foto's
van kinderdoop, monogrammen in linnen
de donsdekken opgeschud een blauw
dromende commode met paraderende
emaille pauw de wijn van het bruiloftsjaar -
van de anderen, nog warm hun duitse lippen
nog op de glazen op het aanrecht. we schaamden ons
niet over het nemen maar over het zien
lagen van mens die zich opstapelen
aan elkaar geknoopt grijzer dan grijs vruchtbaar
en heet, verstijfd - in het eigene dertig jaar lang
op gepakte koffers gezeten: wat vluchten
in het gevlogene betekent. verzaagden
het bed de anderen om te verstoken
die ene geredde zak het houten been van de dode
broer, ik kan haar handen zien, grootmoeder,
grootvader, vader, hun nagels, ze hadden
niet alles verloren bijna nog
alle lichaamsdelen bij zich nog
een stukje ziel - misschien
je gaat liggen liefkoost elkaar
in europees gras, een toren rijst op
hij is maar van ijzer en reconstructie
een tram en het hart, wulkan
schopt zacht tegen het beschot
|
|