| |
| |
| |
Uljana Wolf
Gedichten
Vertaling: Annelie David
bougainville
0
gestippelde ochtend hoe die vanonder de mist
opstijgt alsof 't door vloeiblad heen weekt
waterverven, val van bladpunten, val van tuiten
als van tule, een twijgje schilt zich uit het kostuum
heeft geen lijf, rekt zich, bezint zich op (groen) en
de zenuwpunten in de schouder van het dal groeten
het bewegen, de arm, ze leggen de hand op tafel
bij de knoppen, bloesems, de niet te vatten lucht -
1
ontbreken de steunbladeren ontbreekt de bevattelijke
grond om je heen en is zo één verhouten complot
een plaats delict van beschrijving: vliezig, geribd, zo
is vaak de griffel bezet met papillen, snap dat, zonder
een kijken naar, blootgesteld enkel aan het op elkaar
botsen van vocalen tussen haren, doorns, kan dat vergroeien
laat zich dat binnenhalen, gerafelde zoom fluweel soms
lancetachtige bladschijf, kopieer dat, tweeslachtige signalen -
| |
| |
2
vind eivormige schutbladeren, vind vandaag langs
de weg nog de eilanden veelogig stralend, dubbelzinnig
door welke nabijheid zouden ze worden omzeild
met welke handen als zeeman gekleed, zou dat zijn
begrepen gepaarde zakken en uitpuilende voorraden
als geperst, was je niet gestrand in blootgestelde lucht,
branderige mond en overslag van kleur in waar, waanzin,
hoe dit verder aangroeit en jou met één woord: omstruikt -
3
zeg na het eerste ogenwegdraaien hoe de draden gaan
dwalen, zich verspreiden op muren, schuttingen, lippen
een net van kleine explosies of plosieven, probeer deze
sierlijke oplossing: getuite lippen, frêle huid of naar
binnen waaieren, vouwen, paperflowern, volg dan de
namen terug naar het eiland, zeg solos is een taal die
bloem plaua noemt, een botsing kent ook een dergelijk
borgen en de vracht van geplukte bloemen -
| |
| |
| |
dust bunnies
we zouden over kleine dieren praten, zouden
door de knieën gaan voor kleine dieren, die van
stof en slierten, tussen plinten, in kieren, die in
hun grauwe pelsjes rillen, onze dieren van niets.
we zouden ook heel dichtbij in jouw en in mijn
taal fluisteren, zeg me, liefste, heb je vandaag al
stof gezogen. nee, we zouden onze dieren niet
laten beven, klein als vlekken, zijn het vlekken,
hebben ze geen alleraardigste pluimstaarten,
lepeloren of lange staarten, smoezeloren,
zouden we niet minder gaan roken, minder
hoesten, minder zus of zo zijn. gisteren was de
kamerhoek eenzaam in zijn knarsende leemte.
vandaag is hij honk, vandaag voor tedere
horden een veilig oord, dus laat ons stil zijn, op
onze knieën luisteren: naar onze kleine dieren
hoe ze hun wollen, maangrauwe namen ruilen.
| |
| |
| |
sliepen de ovens
I
berlijn
toen we wakker werden met nesten
in ons haar die we nacht noemden
sloegen de herstellende vaders
schoffelhandig alle kleppen dicht
zonder ons in hun vergeten
mee te nemen sliepen de ovens
II
glauchau
toen we ziek waren van roet
en stortgoed uit archieven
betrokken we met onze grootvaders
zagen de oude wisselwachters
hun handen aan de hendels leggen
ging een rilling als op reis
| |
| |
III
malczyce / maltsch
uitgerangeerde wagons droomden
van de omslagplaats aan de oderknie
van stortgoed en kolenstof
stalen wij een trage treinwagon
van zijn rails van zijn bed
lieten we in lege opslaghallen
vonken sproeien die ons moesten raken
IV
kleine stations zonder plaatsen.
Wolfgang Koeppen
maar toen we op vrije baan van oord
naar oord stof deden opwaaien
omdat ook de sterren wordt gezegd
hun ovens boven ons opstookten
seinden we door het landschap
dat als stuifas rondom ons lag
nog één keer de route door naar
het huis van de wisselwachters
| |
| |
V
legnica / liegnitz
toen we reden in de treinen droegen
mannen die niet onze vaders waren
het land in handgevlochten manden
(paddenstoelen bieren) slaperig door het
treinstel de rook die uit hun monden
kwam hing als nacht lang nog in ons haar
|
|