teksten, dat wel, en dan vooral ‘Unverhofftes Wiedersehen’, maar verder zou er bij Hebel toch weinig te halen zijn. Een tweede oorzaak van dat vooroordeel is misschien het feit dat Hebels totale oeuvre op een smalle, zij het fraaigewelfde voet staat.
Qua voorkeur en temperament was Hebel in de eerste plaats een dichter. Proza schreef hij - dat was al enkele jaren later - vanuit een groot verantwoordelijkheids- en plichtsbesef. Het gymnasium in Karlsruhe, waar Hebel sinds 1791 lesgaf en vanaf 1808 directeur was, gaf namelijk jaarlijks een Lutherse almanak uit, de Badische Landkalender. In 1807 nam Hebel daarvan de redactie op zich en voortaan heette de almanak Der Rheinländische Hausfreund. De beste teksten kwamen van Hebel zelf. Het later als boek bij Cotta uitgegeven Schatzkästlein is een destillaat van de oorspronkelijke Hausfreund.
Maar laten we de juiste volgorde aanhouden en teruggaan naar Hebels literaire begin: de poëzie.
Hebels in 1803 verschenen gedichten - Goethe was er verrukt van, en Jean Paul beval ze de lezers van de Zeitung für die elegante Welt van harte aan - zijn geschreven in het Alemannisch, een Opper-Duits dialect. Heel terecht zei Rilke na het lezen van die teksten dat Hebel niet in het dialect had gedicht, maar dat het dialect in hem dichterlijk was geworden.
Een van de mooiste gedichten uit die bundel beschrijft de loop van de Wiese, vanaf de bron tot aan de monding, van die in Feldberg ontspringende rivier, die door het dal van Hebels kindertijd stroomde en die in de laatste ijstijd een delta heeft opgeworpen waarvoor de Rijn bij Bazel zijn beroemde knie buigt.
Het misschien nog wel fraaiere gedicht Die Vergänglichkeit - een entropischapocalyptische dialoog tussen vader en zoon, gecomponeerd als het tikken van een worm in de houten lambrisering - toont indringend hoe alle dingen in razend tempo op hun natuurlijke einde afglijden: een verlaten burcht op een uitstekende rotspunt in het Röttler Woud, de stad Bazel zelf of, aan het einde der tijden, de hele levende en levenloze natuur. ‘... und alles schlicht / sim Alter zu, und alles nimmt en End, / und nüt stoht still. Hörsch nit, wie's Wasser ruuscht...’
Het is een uitvoerige klacht over het verdwijnen die, zoals eigenlijk altijd bij Hebel, uitloopt op een christelijke heilsverwachting. Met het idee van een schepping waaruit elk leven is verdwenen gaat als vanzelfsprekend de hoop gepaard dat alle acteurs opnieuw van achter de coulissen tevoorschijn zullen komen zodra het doek voor het laatst opgaat.
Vergankelijkheid is ook het onderwerp van ‘Unverhofftes Wiedersehen’. De Duitstalige literatuur zou heel wat missen zonder die bedolven mijnwerker die, jaren voor de ontdekking van het formaldehyde, in vitrioolwater is geconserveerd (zoals trouwens ook de Amerikaanse muziekgeschiedenis armer zou zijn als William - ‘Billy’ - Lyons niet door Stagger Lee was vermoord).