| |
| |
| |
Monica Rinck
Honingprotocollen
Vertaling: Miek Zwamborn
honinghoon
Horen jullie dat? Zo honen honingprotocollen, roodgouden, fraai, pasteus:
kleverigheden. Pluis. Wat de honing bindt: protocollen.
Bevlokte unies op grijs- tot grijsblauwe tricotstof. Mensen.
Zullen. Hangen. Blijven. Net als zaden en pollen. Zoetheid van de lucht.
Gesuikerde haren. Wegen. Bruggen. Als ik ze uit mijn hoofd zet,
blijven ze eeuwig bestaan. Elke maat is waar in welke betekenis ook.
Maar met betrekking tot wat? Wat 'n sprongen! Barokke minimator
van verlangen. Wild veelvoud, waar duizenderlei ingevouwen is,
het wordt alleen niet omgezet. Het groeit nu door de huid heen naar buiten,
niet meer eronder. Barok. In engte, angst, schrilheid, nee schelheid,
zo veel sieraad dat je niet meer wilt en niets meer ziet:
randverlangen. Duizend bogen. Met deuken en putto's. Parels.
En erboven. Allemaal vragen ze: en jij wilt nog willen?
Nee. Dan zeg je: nee. Je indruk is niet op waarheid gebouwd,
merkt het honingprotocol op, schier versierde zoetheid. Ging daar je
tongetje overheen? Tongde de weegschaal? Neem opnieuw de maat,
bij een minimaal teruggebracht verlangen. Je weet niets van barok. Pollen.
| |
| |
| |
krachtens een raster
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen, haren, uren, begeerte,
bolides, de stortberg brandde. Ruimtewapens stortten neer,
ongeremd als suikerwerk in hotels met binnenbaden. Ik zag dat
de stoeterij in de laagvlaktes aan plunderaars ten offer viel,
of was 't het wegkwijnen van een winde? Doe iets! Krachtens
een raster! Laat zakken. Knipperend in de dwaze asymptoten kijken.
Ik zag wat gloeide uitgloeien, zag het doven en geleidelijk vervagen.
Ik zag dieren die zichzelf molken. Zag hoe bevers het een of ander
door een zeef draaiden. Ronde hoeves cirkelden, een kudde brak
in paniek dwars door een reusachtig speldenkussen, riet! Ik zag
de opgezweepte blos op de wangen der tenoren. Ik zag gangsters,
kopergroen, gemengde terreinen, mimesis. Vlechtwerk was de wapenhandel
van een taalfamilie. Superieure drugskoeriers zag ik gegrild vlees
en Pekinggroente verorberen. Ik zag: schaakhostessen
deden hun boodschappen in volgzame onmacht, opa's, plaatsaanwijzers.
Ik keek omhoog naar de hemel. Daar waren grote vogels, trokken
hun lijnen, sloegen af. Alsof zij, ook zij, wezen op een moord.
| |
| |
| |
rododendronrododendron
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen, wees nou eens stil,
sukkel. Maar wat als ik de onveranderlijkheid van het gebrek ontkende?
Zou je daar klare taal voor nodig hebben. Moet je erbij slepen,
plukrijpheid, gewoven, op de glijbaan naar boven geschoven,
het kleinste detail nog, geëlektrificeerd, de signaallampjes
op de transformator van je feeling flakkerden, aan, uit, aan, uit,
aan, aan, aan, aan. Je zou er ook dichterbij moeten, zou gondel,
vork, langoustine zijn. Parasietenaantasting. Haargroei op handen,
op motorkappen en marmer. Naar beneden glijden zou er dan
ongetwijfeld ook een keer bijhoren. Hoe, bedoel je, zou
de rododendron er dan na deze glijpartij uitzien? Juist.
Wie waagde het in de archieven van het Wörlitzer Park
te snuffelen? En hoe zou hij weer terugkomen? Geheelonthouding
deelt de dandy met gepensioneerden en asceten. Maar dandy
alleen zou een aanslag overwegen. Dat je geremd bent,
klopt. Moment! Ik ben helemaal niet geremd!!! Ook dat klopt.
| |
| |
| |
blussen
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen. Waren de hoornen
op het spoor, wilden vuur vouwen, blussen. Zodat het uitgaat.
Ai, kijk nou, de schemering. Het penseel er diep ingedoopt.
Aquamarijn. En Paynegrijs. De heidegeesten gingen slapen.
Waren op de terugweg. Nieuwe maan trad op, daarna de grote barst.
In het script, in het beeld, overal. Spanrupsen langs de lichaamsgrenzen.
Was dat zonet, gisteren, vanmorgen toen de vrouw op het open veld
de softbal wierp? Toen er geen schaduw was en haar armen
rood opgloeiden? Brandden? Wanneer waren de guirlandes? Klingklang.
Toen de vliegende draak zijn tong adderachtig uitstak en nergens,
werkelijk nergens meer vuur was? Neem de ring van je vinger,
een lichte streep of een potloodtekening? Onvolkomenheden.
En van de breuk de grote schok en het blussen, ingelijst
door de half gebluste schrik dat er iets ontbreekt, maar wat?
| |
| |
| |
berouw
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen, hier is een voorstel:
doe het beter meteen en doe het snel. Dan hebben jullie meer tijd over
om het te berouwen. Hoe pakken jullie het aan? Ik zou het wel weten.
Ik zeg het niet. Ah, het zou eigenlijk nog sneller kunnen gaan.
Zijn jullie oud? Ik vraag het maar. Je reinste hoon. Ver weg. Kijk hier,
bijvoorbeeld dit kopje. In folie verpakt. Heeft iemand hier
een mes? Of een draad? Heeft iemand onder ons hier
het bewustzijn dat het verder gaat? Ten gunste van ons?
Kusje, liefje! Laat dat. Ik zal een advocaat bedenken,
die het tegengaat, ha. Ik zal een advocaat bedenken
die zich in jullie lobby ophangt, explodeert, in vlammen opgaat.
Wat willen jullie erin? Watjullieerinwillen, wilikweten. In het kopje.
Het ingepakte. Jullie willen nog wat dralen. Goed, draal dan.
We hebben tijd. Natuurlijk niet! Wie uit jullie groep nu nog verder
wil dralen, betreurt dan voortaan alsjeblieft wat achterwege blijft.
| |
| |
| |
de soufflé
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen: je moet nu simpelweg niets doen.
Alsof een doorwerkt (als een spons verzadigd) bewustzijn
het voorwerk weigerde. Ik kan me niet verstaanbaar maken. Proberen we het zo:
Je nodigt eters uit, om acht uur en er ligt rood vlees, een berg meel,
smerige wortels en een dozijn eieren en je zegt: dit is de soufflé,
zoals u wilt, of als het dat nu niet is maar over drie uur,
of als ik iemand anders zou zijn, dan zou het precies dat zijn: de soufflé.
Dan vragen de gasten meer bezorgd dan teleurgesteld: wat is er dan gebeurd?
Wat hebt u dan gedaan toen u geen soufflé gemaakt hebt?
Gejammer! De tristesse van de weigering die de verkwisting aan zichzelf
en aan de verkwisters toeschrijft. Omdat de verkwisters hun zorgvuldigheid verkwisten,
verkwisten ze? Zichzelf! Tot zover het vooranalytische laten rondslingeren,
wat echter ook geen oplossing is. Het is of troebel of puur. Zoals je wilt.
Of beter: afhankelijk van waar je op uit bent. Zo bekeken is ook het pure
troebel, zeer troebel. Waarbij de troebelheid erbij blijft in het recht van het pure te zijn.
Maar de gasten hebben het recht aan hun zijde als ze zeggen:
een soufflé ziet er anders uit.
| |
| |
| |
kiemen
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen: wees nu niet meer bang.
Laat ingewikkelde scheuren toch uitbloeien, laat de kiem de kiem maar
vijfhonderdduizend maal bevruchten. Een lippenkermis van vermenigvuldiging.
Laat ze maar komen, laat ze witte schuimpjes vormen, overal,
en borduursels maken terwijl ik bewusteloos ben en jij ook,
rondom de rode haard. Laat ze elkaar inweven, waardoor we sterven
en waarvan we leven, laat ze om elkaar werven, als verloofden
die elkaar nog niet hebben, die zich schamen, die elkaar ten val brengen. Laat ze
gewoon komen. Laat ze ons nog twintig dagen geven, opeten
mogen ze ons, van binnen tot we galmen. Jij weet het blijkbaar nog niet.
Als je 't zou weten, dan zou je bloeien, zou je met mij opbloeien als algen.
| |
| |
| |
stro
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen, nu heeft de gevoeligheid
zich uitgestrekt, nu heeft ze alle ruimtes overspannen en aangestoken.
Aardse treurigheid, de berken werden grijs, de hond heeft een oog verloren.
As, vlokkend talmen, boetedoening, vermoeidheid, verdriet misschien, toch is het je plicht
erdoorheen te gaan, als ware het licht waarin de ellende staat met handen
die jij gebonden acht. Dan zie je: het wordt minder, het begrijpen.
Helderheid ontstaat alleen nog door de intensiteit van de schok. Een geluidloze knal.
Je kunt het niet meer bevatten, bent ongedurig, en in een poging toch te begrijpen,
kom je er aan de andere kant weer uit, reliëf dat niet bestaat,
tremolo dat niet bestaat, als had je tevergeefs in de nevel gegrist,
een nevelpaardje je erin geluisd (huuhot, die grijze stort zich op mij,
ik val door hem heen) en bent diep beneden, gevoelig, onbegrepen,
in afwachting van de schok. Maar plotseling, hier, alles geel, vol stro!
| |
| |
| |
schelvis
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen. Hier is een monsterachtig schilderij
met oogstrituelen op een afgelegen planeet. Aan de rand van het schilderij ben ik
als duiker te zien, links onder. Met handschoenen die in hoeven eindigen
in plaats van in handen. Wat een smeken is mijn hoefstap respectievelijk handreiking.
Wervelstormen sleuren rijpe vruchten in de roodgekrulde hemel omhoog naar boven
en leggen ze op grootte gesorteerd op wateroppervlaktes waardoor
ze onmiddellijk zinken. Dan duik ik ze op. Daaraan neemt deel: schelvis,
niet de hele vis, alleen zijn beide ogen. Waarmee we 's avonds
in het oogstvuur kijken, ruggelings op de helling op het gras, eerst vochtig en
dan zwart. Verdriet, schoonheid, stille eenvoud zoals in een stuiversroman.
Sla jij de bladzijdes om, vraag ik aan de schelvis die een en al oog is
en dat niet kan. Help me, vergeet ik de vis en wend me tot
een onbekende, help me uit dit beeld, want alleen kan ik het niet.
Ik roep je! Maar je weet niet wie je bent, verdomme. Je moest
het van mij horen terwijl zich op de afgelegen planeet oogstrituelen
voltrekken, het licht zich in de rode vruchten dringt, op ze inslaat,
het licht de blauwe vruchten achterlaat, ze uit de verte naar hier trekt
en uit elkaar laat spatten. De hemel schuimt! Toch ben ik hier, uitgeleverd aan
wat ik alleen in mijn eentje kan. En op sommige dagen kan ik dat niet eens.
| |
| |
| |
gemoedsleer
Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen: je kunt hier ronduit
niet in alle ruwheid naar binnen gaan. Vreemd, ik kan jullie helemaal niet horen,
omdat ik zo schreeuw, waarschijnlijk. Ik draag mijn toorn als een hertengewei.
Ik heb de ruimtes waar moois gebeurde heuphoog met bouillon laten vollopen,
ik heb de fluit overblazen, de posthoorn, tegen het mondstuk sprongen
mijn lippen open. Ik woedde, ik woed. Ik rookte, ik rook. Ik zing, scherts,
kus, slaap. Ik staarde en staar in het wit. Ik heb liederen in me
en een zeis. Het is Schluss, zegt de zeis me. En alsof het
donkerder en helderder is, verschijnt het verwoeste dorp. Door de afgrond
van mijn ziel trekt een kudde. Waar is de fluit dan? Weet ik niet.
Verkneukelend vee graast op verrotte weides a a a akelige klaver.
Morgen wordt het zelf geslacht, gevild, afgeknaagd, ingemaakt,
verkondigt de zeis. Niemand gelooft hem hoewel niemand hem weerspreekt.
Het is de op zijn kop gezette, van boven tot onder vervuilde idylle.
Het schijnt dat het einde van de lieftalligheid gekomen is. Hier moet ik helaas afsluiten.
Van harte het beste wenst je maagd je toe. Watch me explode.
| |
| |
| |
honing
Tot slot: het protocol der honingstromende bronnen in bepaalde tuinen.
Er bestaat de kleverigheid van de inwendige fixatie, een kit die nooit
opdroogt en niet te vergeten zijn er honingsporen op papieren,
voorruiten, in je zak, onder schoenen, aan je vingers,
die aan tegenspoed herinneren. Het honingprotocol van de bijenvlucht
over de door hen (de bijen) nog net bereikbare bloesems.
Misschien linden. Of kastanjes. We beschouwen aan het eind het lichaam
als protocol van ons leven. Het blijft als nietig vlagje te midden van
razende pollen en bijen de vraag of je niet slim moet zijn
om tot zulke grote dwaasheden in staat te zijn. Deze heerlijke liederen
worden niet bij glashelder bewustzijn gedicht. Ze verzamelen voor elkaar
en geen doet iets enkel voor zichzelf. De honingmaag is de maag
van de totaliteit. De liefde is de liefde van de totaliteit. Hoor, hoor. Wie binnenin
verongelukt, wordt met alle middelen gered. Wie van buiten verongelukt, verteert.
|
|