die blonde met die jurk van crêpe mousseline... ze heeft een goed figuur... maar veel te grote voeten...’
Dit was het antwoord van de zwevende geur en de fladderende ruches... Ik was even onthutst... Ach, misschien had ik het niet goed gehoord, iets verkeerd begrepen... Straks, boven...
De auto maakte een ruime bocht, reed over een hobbel en ging langzamer rijden. De lichten bestreken een oever - het was die beek, ik rook de geur van wilde bloemen. Doorrijden!
Ik droeg haar in mijn armen de trap op, hijgend, met bollende spieren. Er viel een deur dicht, ik hoorde de sloffende stappen van de conciërge nog wegsterven op de binnenplaats. Daarna was het stil, de deuren en ramen waren dicht. Ik was alleen met mijn prooi. Ze lag op de divan en sprak niet meer, haar ogen waren gesloten.
Ik deed een lampje aan en naderde behoedzaam. Ik was van plan om haar zo te kussen, eerst zacht en voorzichtig, met de ogen dicht. Maar de rode strepen stoorden me: ik liep terug naar het toilettafeltje en pakte een stukje zeem om ze af te poetsen.
De verf ging er snel af, maar daaronder trof ik niet de zachtheid van een levend gezicht aan: er zat een andere laag, lichter van kleur, maar harder, het overblijfsel van een eerdere maskerade. Ja, ik herinnerde het me weer, dat was wat ik een paar maanden eerder had gezien.
Ik haalde een ander stukje zeem en begon de wangen af te wrijven, de ogen en het hele fijn belijnde gezicht. De cocon van verf liet langzaam los; ik goot er een dun laagje spiritus op, daardoor viel de hele laag eraf. Eronder verscheen een ander kunstwerk, het gezicht was iets magerder, maar ook dit was verf - ja, ik kon de hand van de meester herkennen.
Inmiddels driftig geworden zette ik me nu aan het verwijderen van deze laag. Het lamplicht flikkerde, ik zag bijna niets meer, maar volgde de fijne tast van mijn vingers. Een nieuwe laag liet los, eronder zat weer verf. Ik slaakte een kreet en gooide de hele fles erop leeg. Ik begon te kneden en te wrijven en te krabben om tot iets levends door te dringen - het verfmasker begon op te lossen en vloeide weg tussen mijn vingers; mijn handen zaten onder de kleurige drab, die aan weerskanten van de divan in dikke stromen langzaam omlaag liep. Opeens merkte ik dat ik het fluweel van de divan aan het kneden was... Verschrikt pakte ik de lamp en hield hem dichterbij.
Het lichaam lag op de bank, maar het hoofd was er niet meer. Waar het eerst had gezeten, was nu een vuile plek te zien van opgeloste verf, die slurpend werd opgezogen door het fluweel van de divan.
Mijn keel werd droog.
‘Wat kan het me ook schelen,’ reutelde ik. ‘Het gezicht was toch alleen het uithangbord, ik wil haar lichaam!’
Met één beweging trok ik de zijde weg om gretig naar haar lichaam te grijpen... Maar eronder trof ik geen hemd aan, maar een andere jurk... Ja, ik herkende wat ze droeg toen ze me aan de arm van die ander passeerde... Ook die rukte ik eraf... Daaronder zat een mantelpakje... Dat had ze van de bankier gekregen. Onder het pakje zat licht, meisjesachtig gebloemd batist: ze had het van haar moeder gekregen toen ze een man