een roestige sleepboot gesmeten. De volgende morgen was ik gedegradeerd van de Vliegende Hollanders tot de haveloze sloebers en had het recht verloren ook maar in de buurt te komen van de elitaire jachthaven van de wasmachinefabriek.
De tram bleef midden tussen de donkere bossen staan. De wagenbestuurster kwam naar me toe en zei dat ze verkleumd was. Ik stelde haar voor zich in de glasstof te rollen en naast me te komen liggen. Ze vond het goed op voorwaarde dat ik haar niet lastig zou vallen. Ik zei dat ik dat niet zou doen. Ze wikkelde zich in het glasstof en kwam naast me liggen. Ze kwam naast me liggen. Ze zei dat ze was geboren in de buurt van Solikamsk en daar weggetrokken op zoek naar betere levensmiddelen en de kans met iemand te trouwen. Opeens schoot ze overeind en begon te schreeuwen dat ik haar van haar maagdelijkheid wilde beroven, dat ze in de dichtstbijzijnde stad aangifte tegen me zou doen. Toen kwam ze tot bedaren, stak een sigaret op een reed iets uit het repertoire van Masja Raspoetina neuriënd weer verder met de tram. De volgende morgen waren we in Vladimir. Hier was het helemaal koud. De tram keerde en snelde naar Marioepolj en hier bleef ik.
Hier woon ik, werk ik, volg ik wat er gebeurt.
Ik werd uitgenodigd voor een radio-interview, kon op geen van de vragen antwoord geven en wekte daarmee onbegrip en hoongelach. Iets dergelijks herhaalde zich ook op tv.
Ik word niet meer uitgenodigd.
Maar vandaag ben ik beter beslagen dan gisteren.
Ik heb leren nadenken, analyseren, vergelijken.
En nu weet ik wat ik antwoorden moet.
De mensen zijn moe, zeg ik.