| |
| |
Roosjes schoonheid
Wyze: Geef een Aalmoes aan den blinden.
In een lustprieel van min,
Sterk begleurt met beï myn oogen
Myn geliefde zielvriendin,
Dan roep ik uit: minne Gooden
'k Eer en kusch nu uw geboden,
Ach! de min heeft my ontstelt,
Want myn Roosje, want myn Roosje,
Is de schoonste van het velt.
| |
| |
Venus moet ver voor haar wyken,
Jö moet ook voor haar stryken,
En de schoonheën voor en na,
't Lust my hare schoonigheden,
Voor Elks oogen bly te ontleden,
En te stellen in het licht,
Minne Gooden, minne Gooden,
Ey bestraalt myn maatgedicht.
Roosje, de eer der veltgodinnen,
Waart van eenen God gekust,
Zal ik eeuwig trou beminnen,
Tot ik storte in d'eizren rust,
Want haar welgemaakte leden,
Waart gelieft en aangebeden,
Zyn volmaakt van top tot teen!
Zulke schoonheid, zulke schoonheid,
Is op aart iets engemeen.
Oogjes, die den gloedt braveren
Van het allergrootste licht,
Zyn twee zonnen waardig te eeren,
Die het klyn gevleugelt wicht
Vaak gebruykt tot minne schigten,
En om looslyk brand te stigten,
Van de zielen, van de zielen,
Die in liefde zyn verwart,
| |
| |
't Albast voorhooft zonder vlekken,
Zonder rimpel blank en glad,
Kan al de oogen tot hem trekken,
Van een vollek ryke stadt,
Kan de min in 't hart doen groejen;
En van min doen overvloejen.
Hoe bekorelyk, hoe schoon
Staan de boogjes, Staan de boogjes
Van haar oogen daar ten toon.
't Halsje, dat de Lelyverwen,
En het witste albast verdooft,
Doen my schier van liefde sterven,
En haar boesem, waart gelooft,
En van Gooden aangebeden,
Doen zoo dikwerf myne leden
Beeven door de min gewont,
Als ik 't marmer, Als ik 't marmer,
Kusch en streel met mynen mondt.
Heeft vrou venus witte handen,
Myn Lief Roosje heeft er twee,
Die myn mondt doen waatertanden
Als ik die heel wel te vree,
Drukt en koestert met myn knyen,
En die lieflyk onder 't vryen,
Een getal van kuschjes geef,
Dat myn bekje, Dat myn bekje,
Door het kusche daar op kleef.
| |
| |
Roosje zal het noch niet lukken,
Eens in mynen arm zal drukken,
En het zoetste zoet der min,
Zonder spaarzaamheid zal smaken?
Laat die lieve dach eens naken,
Of ik geef geen noortje meer,
Voor myn leven, Voor myn leven,
Of ik sterf door liefde teer.
|
|