■ Weerstand
In de loop van het lied wordt het allemaal alleen maar vrolijker. De drie koningen komen op bezoek. Niet met goud, wierook en mirre, maar met ‘een rol balatum [een soort linoleum - GM] en een grote pot vernis, / een salami met look en een aquarium met een vis.’ Ook voor Jozef, Maria en de kleine Jezus hebben ze iets meegenomen (onder andere ‘een zak cement met een grote roze strik’), en zelfs voor zanger Urbanus is er een geschenk: ‘een potlood met een gommeke om te gommen / krege 'k ik’. En dan is wel duidelijk dat dit lied niet als een verslag van een historische gebeurtenis moet worden opgevat, maar eerder als een parodie, of een absurdistisch tafereel zonder al te veel samenhang. In het vervolg gaan de Heilige Geest en Jozef ruziën over het vaderschap van Jezeke. God zelf moet tussenbeide komen. Dan zet Jozef het maar op een zuipen en Maria weet van schaamte (‘van affronten’) niet meer waar ze moet kruipen. Kortom: ‘dat werd me daar een kermis, dat werd me daar een klucht.’
Het lied was bij verschijnen, in 1979, een groot succes, vooral in Vlaanderen, maar het riep natuurlijk ook veel weerstand op, vooral in kringen van gelovigen. In het laatste couplet is Jezus ineens een stuk ouder geworden. Hij wil weg. Hij trekt, zoals een stoere jongere zijn petje, ‘zijn aureooltje scheef over zijn oor’ en gaat ervandoor. Soms komt er aan het eind van een ingewikkeld verhaal een God tevoorschijn uit het niets om de zaak in een keer op te lossen: een deus ex machina. Hier gaat de Zoon van God er juist snel vandoor, om van alle problemen af te zijn. ‘Hij is, gelijk een grote, in zijn sportwagen gekropen.’ Wat moeten zijn volgelingen nu? Dit is wat Jezus zegt, in de laatste regel van het evangelie volgens Urbanus: ‘Al wie dat mij volgen wil, zal wreed hard moeten lopen.’