Horstlog
Stukjes
De vader van alle stukjesschrijvers over taal is wel Charivarius (1870-1946), die in het gewone leven Gerard Nolst Trenité heette. Of in ieder geval is Charivarius de bekendste, want in diezelfde tijd schreef ook pater Gerlach Royen O.F.M. (1880-1955) columns over taal. Gerlach Royen deed dat in katholieke kranten en tijdschriften, en veel beter dan Charivarius. Maar Gerlach Royen werd waarschijnlijk enkel door katholieken gelezen, terwijl Charivarius in De Groene Amsterdammer ook de heidenen bereikte. Om beroemd te worden is dat handiger.
Charivarius begon in 1907 of daaromtrent met zijn bijdragen, en hij heeft het in De Groene volgehouden tot 1940, en toen die niet langer kon verschijnen nog een korte tijd in een ander blad. Ik geloof ergens tot 1941 of 1942. Alles bij elkaar dus ongeveer 35 jaar.
Charivarius was, zoals veel amateurs, streng en onverdraagzaam. Dat hebben de mensen graag, en het heeft veel bijgedragen aan zijn populariteit. Er zijn nu ook nog mensen die met heimwee terugdenken aan de stukken van Heldring in NRC Handelsblad. Heldring kon ook zo heerlijk streng zijn.
Gerlach Royen heeft in 1941 eens geschreven: ‘Charivarius is meer dan een persoon, het is een verschijnsel, een besmettelijke ziekte.’ Dat was, naar mijn mening, de spijker op de kop. En je kunt vaststellen dat die besmettelijke ziekte nog steeds niet helemaal is uitgewoed. Tot eer van Charivarius moet er overigens bij gezegd worden dat hij zijn strenge uitspraken meestal wel geestig kon verwoorden.
Of vóór Charivarius al iemand anders stukjes over taal schreef, weet ik niet. Misschien was hij wel de uitvinder van het genre. In ieder geval zijn velen hem gevolgd. Ik geloof niet dat iemand daar ooit al eens een overzicht van gemaakt heeft, maar minstens Mark Baeyens, Jan Grauls, Camiel Hamans, Bert Japin, J.A. Meijers, Maarten van Nierop, J.G.A. Thijs en de al genoemde Gerlach Royen en J.L. Heldring zouden in zo'n overzicht een plaatsje verdienen. Overigens schreven ze stuk voor stuk helemaal anders dan Charivarius. De besmettelijke ziekte waar Gerlach Royen over schreef, is door de taalcolumnisten - op Heldring na - dus niet verder verspreid.
Vandaag de dag is de meest productieve stukjesschrijver over taal die ik ken Marc van Oostendorp. Hoe hij het voor elkaar krijgt, is me een raadsel, want hij schijnt ook nog een baan te hebben. Bijna dagelijks heeft hij weer een nieuw stuk in Neder-L, en het is vrijwel altijd lezenswaard. Er is een tijd geweest dat ik mijzelf als een goeie tweede beschouwde, met een gemiddelde van twee per week (Leidsch Dagblad, Haarlems Dagblad, De Standaard, Onze Taal, Nederlands van Nu, NOS-radio, de IVN-site), maar dat gemiddelde haal ik al lang niet meer. Alles bij elkaar hooguit nog één per week en soms een week helemaal niet, zodat ik in het algemeen klassement wel navenant gezakt zal zijn. Van Oostendorp staat nu eenzaam aan de top, ook kwalitatief.
Nu ik de 35 jaar van Charivarius al ingehaald heb (mijn eerste bijdrage aan Onze Taal is van 1974) en ik de productie en kwaliteit van Van Oostendorp wel nooit halen zal, is het moment aangebroken om te stoppen met mijn columns voor Onze Taal. Nee, de redactie verzekert me dat ze mijn stukjes nog steeds heel aardig vindt, maar er moet gewoon eens iets anders komen. Daar ben ik het mee eens. Ik ben mezelf ook vaak beu.
Joop van der Horst