| |
| |
| |
Foto: Dolph Cantrijn
| |
De stilte van Jan Renkema
De schrijver van de Schrijfwijzer gaat met pensioen
Marc van Oostendorp
Vorige week ging Jan Renkema, auteur van de veelgebruikte Schrijfwijzer, met pensioen. Met een rede getiteld ‘Weg van taal’ nam de oud-redacteur van Onze Taal afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg. Portret van een taalkundige die gefascineerd is door ambtenaren, Homerus en de gewone taalgebruiker.
Niemand kent de beperkingen van taal beter dan Jan Renkema, de auteur van de Schrijfwijzer, en waarschijnlijk de bekendste taalkundige van Nederland. Eind vorige maand nam hij afscheid aan de Universiteit van Tilburg. Hoezeer hij tijdens zijn hele loopbaan ook gefascineerd is geweest door de mogelijkheden die taal ons mensen biedt, telkens is hij in zijn werk teruggekomen op een communicatiemiddel dat volgens hem rijker en dieper is dan woorden: de stilte.
‘Taal kan alleen omschrijven, oproepen, suggereren’, schreef hij in 1992, toen de Universiteit van Tilburg een ‘stiltecentrum’ opende waar studenten en medewerkers konden contempleren. ‘Stilte kan bij wijze van spreken alleen hoorbaar worden ónder woorden.’ En in 2006 schreef hij in Onze Taal: ‘Het mooiste woord vind ik het moment vóór de taal: als iemand licht opademt en - terwijl woorden linksom-rechtsom vanuit de hersenschors van synaps naar synaps vorm krijgend razendsnel door zijn spraakorgaan schieten - alvast de eerste adem uitblaast... “uhm”. (...) Waarom stoppen we gewoon niet bij uhm?’
In 2000 riep Renkema de Nederlandse Taalunie zelfs min of meer gekscherend op om ‘de studie naar culturele verschillen tussen Zuid en Noord in het gebruik van stiltes’ te stimuleren. Hij gaf ook voorbeelden van het betekenisvol gebruiken van stilte. Een student brengt een studente naar huis na een avondje uit. Bij de voordeur vraagt het meisje: ‘Kom je even mee eh koffiedrinken?’ De stilte die de jongen dan laat vallen kan meer uitdrukken dan woorden, en kan verwoestend zijn voor het zelfvertrouwen van het meisje.
| |
■ Ambitie
Het voorbeeld is op een aantal manieren kenmerkend voor Renkema. Behalve dat het iets zegt over zijn interesse in
| |
| |
stilte, tekent het ook zijn aandacht voor het schijnbaar onbeduidende detail in de menselijke omgang. En dat hij hier studenten opvoert, is vast ook niet helemaal toevallig: Renkema staat bekend als een betrokken en enthousiasmerende docent. ‘Andere docenten houden misschien wel van hun vakgebied,’ vertelde een studente me, ‘maar het lijkt soms net alsof ze niet van de taal houden. Ze moeten toch íéts analyseren, en dan nemen ze maar het Nederlands. Jan Renkema kan zichzelf tijdens een college ineens onderbreken en zeggen: “Ik weet nog een leuke anekdote over taal...”’
Jan Renkema groeide op in Drenthe en studeerde taalwetenschap aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij werd er meteen geconfronteerd met taalkritiek: ‘Je vraagt om een pilsje,’ vertelde hij in 1996 aan het Eindhovens Dagblad, ‘en je krijgt meteen te horen: “Jij hebt zeker de Marthinithoor'n vaak van dichtbij gezien”, uitgesproken met die natte t en ingeslikte uitgang.’
Het belette de jonge Renkema niet om ambities te ontwikkelen. Toen hij als net afgestudeerde leraar in het vwo hoorde dat de toenmalige Kamervoorzitter, Anne Vondeling (1916-1979), een Commissie Duidelijke Taal wilde instellen, schreef hij een brief waarin hij om inlichtingen vroeg. Zo raakte hij in contact met de prominente politicus, die hem uiteindelijk aanstelde als taaladviseur van de Tweede Kamer - een functie die inmiddels niet meer bestaat.
| |
Jan Renkema
Jan Renkema (Haren, 1948) studeerde Algemene Taalwetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar hij in 1981 ook promoveerde. In 1979 verscheen de eerste editie van zijn Schrijfwijzer; de vijfde editie van dat boek, dat inmiddels allerwegen geldt als een standaardwerk in de taaladviesliteratuur, werd vorig jaar gepubliceerd. Sinds 1981 is Renkema als taalkundige verbonden aan de Universiteit van Tilburg; vanaf 1999 tot 2004 was hij daar bijzonder hoogleraar Taalverzorging namens het Genootschap Onze Taal, waarvoor hij eerder, van 1977 tot 1986, ook al redacteur was. Sinds 2004 is hij in Tilburg gewoon hoogleraar Tekstkwaliteit.
Behalve de in de hoofdtekst genoemde Nederlandse werken voor een algemeen publiek publiceerde Renkema ook wetenschappelijke boeken en artikelen, vaak in het Engels. Internationaal veelgebruikt is zijn leerboek Discourse Studies. An Introductory Textbook, dat in 1993 in het Engels verscheen en sindsdien vertaald is in het Chinees, het Japans en het Koreaans. De Engelse versie was overigens een bewerking van een eerder leerboek in het Nederlands, Tekst en uitleg.
Jan Renkema heeft een bijzonder goed onderhouden website, waarop heel veel artikelen en boeken als pdf te vinden zijn: www.janrenkema.nl. Hij is ook te vinden op Twitter (@Jan_Renkema), waar hij geregeld korte observaties over actueel taalgebruik plaatst.
| |
■ Omslachtig en ouderwets
Terwijl hij in de Tweede Kamer werkte, schreef Renkema twee boeken die zijn leven verder zouden bepalen. Het eerste was zijn proefschrift. Het tweede was de Schrijfwijzer. Renkema's proefschrift verscheen in 1981 en heette De taal van ‘Den Haag’. Het was een van de eerste wetenschappelijke onderzoeken waarbij de computer werd gebruikt voor stijlanalyse. Wie Renkema vooral kent van zijn publieke optreden, wordt er allicht door verrast. Het boek staat vol lange tabellen en grafieken waarmee Renkema probeerde te achterhalen of je objectief kon vaststellen dat de taal van de regering en het parlement inderdaad verschilde van de omgangstaal buiten de politiek.
De conclusie, verwoord in de laatste zin, is wetenschappelijk-genuanceerd: ‘Dit onderzoek bevestigt slechts ten dele de gangbare oordelen over de taal van “Den Haag”.’ Maar de aanleiding is een menselijke emotie: ergernis over andermans taalgebruik. De eerste twee zinnen van het boek luiden: ‘De taal van “Den Haag” is voorwerp van aanhoudende kritiek. Talrijk zijn de klachten over vaag, onpersoonlijk, omslachtig en ouderwets taalgebruik van ambtenaren.’
| |
■ Troonrede
Hoewel de klachten over de taal van Den Haag dus slechts voor een deel gegrond bleken te zijn, schreef Renkema min of meer parallel aan zijn proefschrift de eerste editie van zijn Schrijfwijzer, die oorspronkelijk bedoeld was om ambtenaren te helpen hun stijl te verbeteren. Al na enkele jaren was het boek een groot succes; ook ver buiten de overheid werd het gebruikt. Er waren in de jaren tachtig en negentig vermoedelijk weinig schrijvers en weinig secretaresses die geen exemplaar van het boek onder handbereik hadden. Inmiddels zijn er ruim een half miljoen exemplaren van verkocht. De vijfde editie - die voor een deel ook gratis online raadpleegbaar is - verscheen vorig jaar.
Gaandeweg verlegde Renkema's loopbaan zich naar de wetenschap. Toch is hij lang een band blijven houden met wat hij consequent met aanhalingstekens ‘Den Haag’ noemde. Hij corrigeerde bijvoorbeeld lang de Troonrede - een taak die uiteindelijk werd overgenomen door het Genootschap Onze Taal - en publiceerde in 1994 een boek over het taalgebruik in ambtenarenbrieven, en in 2004 een bundel interviews met politici over hun motivatie en hun inspiratie, onder de titel Wat bezielt het Binnenhof? Nog vorig jaar deed hij samen met enkele studenten onderzoek naar de taal van de website van de Belastingdienst.
Het gaat Renkema niet om taalkritiek, maar om taalzorg. En die begint ‘met verwondering over de rijkdom van de taal’.
| |
■ Begrafenis
Hoewel de Schrijfwijzer natuurlijk veel gebruikt is door taalpreciezen om hun rekkelijker medeburgers hun fouten onder de neus te wrijven, heeft de schrijver zich altijd gedistantieerd van wat hij ‘vitters’ noemt. Renkema beschouwt zichzelf als iemand die een taalgebruiker die onzeker is over de vraag of hij een bepaalde constructie kan en mag gebruiken, helpt om een verantwoorde keuze te maken.
Op een taalsymposium aan de Universiteit Leiden eerder dit jaar legde hij uit wat het belang is van kennis van dit soort regels: wanneer je je in het sociale leven begeeft, moet je codes kennen. Wie naar een begrafenis gaat in een gebied waar hij niet eerder is geweest, heeft er baat bij als hij weet of men zich daar in het zwart of in het wit kleedt. Het gaat hem niet om taalkritiek, maar
| |
| |
om taalzorg. En die begint, zei hij in 2000 in zijn oratie, ‘met verwondering over de rijkdom van de taal, over al die betekenisnuanceringen en subtiele stilistische verschillen. Alleen al het woordje goed in goed taalgebruik kent meer dan tien betekenissen.’
Jan Renkema in 1991, als bestuurslid van Onze Taal.
Foto: Frans Vanderlinde
Renkema verwijt zijn collega's ook wel dat ze te weinig oog hebben voor die twijfelende taalgebruiker. Althans, verwijten is misschien het woord niet. Daar is zijn karakter te zachtmoedig voor. Hij zou zelf vermoedelijk zeggen dat hij het ‘jammer’ vindt dat zijn collega's die antenne missen. Je kunt vervolgens van mening verschillen over de vraag of hij daar gelijk in heeft: mijn ervaring is dat zeker de laatste jaren allerlei taalkundigen zich juist van harte bezighouden met de problemen van taalgebruikers. Alleen zijn dat misschien wat andere problemen dan die welke Renkema bezighouden: hoe je je kind tweetalig kunt opvoeden, bijvoorbeeld. Of hoe je moet omgaan met onaangename personen die je bespotten als je ‘Marthinithoor'n’ zegt.
| |
■ Dak- en thuislozen
De Schrijfwijzer is, hoe dan ook, controversieel onder taalkundigen. Ik schreef in de zomer van 2012 een serie stukjes op een weblog waarin ik de Schrijfwijzer soms fel bekritiseerde, bijvoorbeeld omdat ik vond (en vind) dat Renkema sommige misverstanden over ‘correcte’ taal in stand houdt. Zo doet Renkema in mijn ogen de moderne taalgebruiker tekort door hem af te schilderen als iemand die zich de hele tijd zorgen maakt of hij het wel goed doet, en geeft hij er (te) weinig blijk van te begrijpen hoe schriftelijke communicatie via het internet verloopt. Tegelijkertijd moet ik toegeven dat ik niet het soort betrokkenheid heb die Renkema toont door de laatste jaren Nederlandse les te geven aan dak- en thuislozen.
Van die betrokkenheid bij wat hij als de ‘gewone taalgebruiker’ ziet, heeft hij ook op andere manieren blijk gegeven. Zo was Renkema tussen 1977 en 1986 de eindredacteur (en het grootste deel van die tijd de enige redacteur) van Onze Taal. De huidige directeur van Onze Taal, Peter Smulders, werkte er in de jaren tachtig als student-assistent; enkele jaren geleden vertelde hij in een interview over het redactieproces: ‘De artikelen die binnenkwamen, moesten wij overtikken op kopijpapier. Verder werd er weinig aan redactie gedaan. De artikelen werden in kolommen gezet, aan elkaar geplakt en zo in het blad geplaatst, rijp en groen door elkaar.’
| |
■ Wereldliteratuur
Renkema zorgde er in die jaren wél voor dat ‘rijp en groen’ ook werkelijk voor Onze Taal gingen schrijven: bekende taalkundigen als Riemer Reinsma en Maarten van den Toorn droegen net zo goed bij als tekstdichters als Drs. P. Onze Taal ontwikkelde zich onder Renkema's redactie van een clubblad tot een breed georiënteerd populair-wetenschappelijk tijdschrift. Na zijn vertrek als redacteur bleef hij schrijven voor het blad en was hij gedurende enkele jaren bijzonder hoogleraar Taalverzorging namens het Genootschap Onze Taal. Ook was hij betrokken bij de eerste editie van de Spellingwijzer Onze Taal, de voorloper van het huidige Witte Boekje.
Geregeld uitte Renkema in Onze Taal daarnaast zijn liefde voor móóie taal, die hij ook elders vaak noemt als een bron van inspiratie. Hij zoekt het daarbij vooral bij de klassieken van de wereldliteratuur. In zijn oratie besprak hij moeiteloos een passage uit Homerus - een schrijver die hij al enkele malen in het Grieks heeft gelezen - en bij de Nieuwe Bijbelvertaling, die in 2004 verscheen, heeft Renkema een belangrijke rol gespeeld als taaladviseur.
Hij maakte zelf ook ooit een vertaling van het Hooglied, en weet de Bijbel feilloos te citeren. Toen een interviewer hem een paar jaar geleden vroeg of hij zich nu ook echt druk maakt over de spelling, antwoordde hij: ‘Als je je alleen maar richt op onjuist kommagebruik, verkeerde spaties of een hoofdletter te weinig, loop je het gevaar dat je de vlieg uit de wijn zift, maar de kameel doorslikt.’ Toen de interviewer hem erop wees dat hij veel beeldspraak en spreekwoorden gebruikte, antwoordde hij: ‘Je zou weleens gelijk kunnen hebben, dat past wel bij mij. Je kunt abstracte dingen zo beter tot de verbeelding laten spreken. Dan kunnen de mensen beter onthouden wat je zegt.’
| |
■ Kotsbeu
De afgelopen jaren is Renkema onder meer actief geweest als voorzitter van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, die zich vooral inzet voor docenten Nederlands aan universiteiten buiten Nederland en Vlaanderen. In zijn eigen onderzoek houdt hij zich, behalve met de Belastingdienst, bezig met de verruwing van de taal in de politiek. Volgens zijn onderzoek vallen politici wel op door stoere taal te gebruiken, maar worden ze door kiezers ook minder serieus genomen.
Daarmee is de cirkel rond: de onderzoeker Jan Renkema kijkt weer naar de taal van ‘Den Haag’. En die taal blijkt behoorlijk veranderd. Uit alles wordt duidelijk dat die verruwing Renkema persoonlijk dwarszit - enkele jaren geleden schreef hij er een artikel over in Onze Taal, onder de titel ‘Kotsbeu van uit de klauwen lopende taal?’ Hij ergert zich niet zo vaak aan taal, maar de lawaaiige manier waarop sommige politici met die taal omgaan, is duidelijk het tegenovergestelde van de stilte die Renkema uiteindelijk zoekt.
|
|