Jagersvocabulaire
Het woord weide, dat oorspronkelijk ‘voer’, ‘grasland’ en ‘jacht’ betekent, komt in verschillende jachttermen terug: ‘weidelijk’ is alles wat op de jacht betrekking heeft, wild ‘ontwei(d)en’ is een stuk wild in het veld van de ingewanden ontdoen.
Enkele andere jagerstermen:
aanzitten vanuit een hoogzit jagen
drukken, zich - (van wild) zich verschuilen op de nadering van jagers
exoot diersoort die van oorsprong niet in een gebied thuishoort
hoogzit tegen een boom steunende verhoogde zitplaats voor de jager
kansel los in het veld staande verhoogde zitplaats voor de jager
lepel oor van haas of konijn
pekelen de blaas van haas of konijn leegdrukken na het schot om bezoedeling te voorkomen
spitser een meestal eenjarige bok met twee spits toelopende takken als gewei
tekenen (van een jachthond) door snelle staartbewegingen aangeven dat een wildspoor is geroken
uitgestelde dracht dracht bij reegeiten waarbij het embryo zich pas vele maanden na de paring ontwikkelt, zodat het kalf in een voedselrijke periode wordt geboren
voorhouden met de korrel van het jachtgeweer richten op een punt vóór het wild dat wegvliegt of wegrent
voorstaan (van een jachthond) in een karakteristieke houding stilstaan in het veld om aan te geven waar het wild zit
wentel nest (wilde) konijnen, meestal aan het eind van de ‘pijp’ (gang)
zesender hert met geweistangen met elk drie enden
ziek schieten het wild niet goed raken, waardoor het aangeschoten kan ontsnappen
zweet bloed afkomstig van wild
zweethond jachthond die een bloedspoor van aangeschoten wild volgt