Toen in ... oktober 1946
Carmiggelt
Op 24 oktober is het precies 67 jaar geleden dat Simon Carmiggelt (1913-1987) de eerste van zijn uiteindelijk duizenden ‘Kronkels’ inleverde bij Het Parool, en daarmee zo ongeveer in zijn eentje een tekstgenre op de kaart zette in Nederland: de column. Of, zoals het in die tijd nog heette: het cursiefje, naar de schuine letter waarin dergelijke stukjes waren gezet.
Met zijn rake, weemoedig getoonzette typeringen van vooral het Amsterdamse kroeg- en stadsleven werd hij al snel omarmd door de lezers van Het Parool - en later, toen hij zijn stukjes al even weemoedig ging voordragen op tv, door heel Nederland. Toch duurde het vrij lang voordat hij literaire erkenning kreeg: in 1974 ontving hij de prestigieuze P.C. Hooft-prijs. Feitelijk effende hij het pad voor gelauwerde columnisten als Martin Bril, een van zijn opvolgers in Het Parool.
Carmiggelt liet ook zijn sporen na in de taal, want zijn werk figureert al jaren in de grote Van Dale, bijvoorbeeld ter illustratie van lemma's als geld (‘Geld maakt niet gelukkig, dat heeft het met armoe gemeen’) en dansen (‘Dansen is de verticale uiting van een horizontaal verlangen’). Maar zijn bekendste Kronkel-woord heeft het zelfs tot eigen lemma geschopt: epibreren. Carmiggelt tekende het in 1954 op uit de mond van een ambtenaar, die ook wel wilde vertellen wat het betekende: ‘Niets. (...) Ik heb het zelf verzonnen. Op een dag was er een lastige heer aan het loket, die ons haast wilde laten maken met een kwestie (...). Ik zei: “Meneer, u hebt groot gelijk, maar geef ons nog een weekje om de zaak te epibreren.” (...) Het werkte uitnemend: de man ging getroost heen.’
S. Carmiggelt, zelfportret