■ Dichters
Wellicht de belangrijkste les die we leren van het Koningsliedoproer is dat grammaticale, taalkundige en sociolinguïstische overwegingen niet hebben kunnen verhinderen noch kunnen verklaren dat we zijn opgezadeld met een kuttekst. Want het was objectief gezien een kuttekst. En wie bepaalt dat? Ik bepaal dat.
De vraag wat goed Nederlands is, gaat uiteindelijk over esthetiek. Je kunt wel zeggen dat de taal van iedereen is, en dan heb je op een bepaalde manier nog gelijk ook, maar dat is toch net zoiets als zeggen dat iedereen kan dansen of dat iedereen kan schilderen. Het is een onverantwoorde stimulans voor ongegeneerd amateurisme en daar is de wereld nog nooit beter door geworden. Het gaat om goed dansen en goed schilderen. Net zo zou het moeten gaan om goede taal. En we moeten het aan professionals overlaten om te bepalen wat dat is. We moeten het aan de dichters overlaten.
Dichters weten als geen ander wat goed Nederlands is, omdat zij het verschil kennen tussen elegant en lelijk Nederlands. Want in die termen moeten we het zien. Esthetiek is het beste criterium voor correctheid. Iets wat mooi is, is goed. Niets kan ooit goed zijn dat lelijk is. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien een subjectief criterium, maar dat is het niet. Integendeel. Het is het meest objectieve criterium dat valt te bedenken. Taalkundige overwegingen zijn pas subjectief. Want er is geen enkele taalkundige basis op grond waarvan je kunt beslissen of bepaalde woorden of bepaalde constructies beter of slechter zijn dan andere. Er bestaat weliswaar geen boek waarin is vastgelegd wat mooie of lelijke taal is, maar zet tien dichters bij elkaar en je hebt daar consensus over.
Onze taal ligt erbij als een verwaarloosde en verwilderde tuin. Hij heeft verzorging en onderhoud nodig en die taak kunnen we het best toevertrouwen aan een echte professional. Zoals een ervaren hovenier met liefde voor zijn vak elk afzonderlijk gewas kent, weet welke gewassen elkaars nabijheid verdragen en welke niet, de smaak kent van aarde, lucht, licht en water en luistert naar het geritsel van elk afzonderlijk blaadje, zo kent een dichter de taal. Hij is de aangewezen persoon om de taal te verzorgen en te onderhouden, omdat hij de smaken kent van alle woorden en de kleuren van de klanken. Hij weet welke woorden elkaar kunnen bemesten en welke elkaar doen verdorren door elkaars nabijheid. Hij weet hoe de taal het elegantst geplooid kan worden langs de buigzame wortelstokken van grammaticale constructies. Hij kan de taal afstoffen en weer doen blinken als nieuw. Hij kan de taal gezond en vitaal maken.
De taal is van de dichters.
De volledige versie van deze lezing is te vinden op www.onzetaal.nl/pfeijffer.