| |
| |
| |
Illustratie: Matthijs Sluiter
| |
Welk boek mee in de koffer?
Onze Taal-medewerkers over hun zomerboek
Redactie Onze Taal
Zomervakantie. Eindelijk tijd om weer eens wat te lezen. Maar wat moet je als taalliefhebber dan kiezen? We vroegen de vaste medewerkers (en ook de redactieleden) van Onze Taal welk boek deze zomer zal voorzien in hun behoefte aan mooie taal.
| |
René Appel, schrijver
Een man, Vincent van Zandt, keert terug naar zijn verleden en leert om verder te kunnen leven. Zo zou je Hotel Vertigo van Kees 't Hart kunnen karakteriseren, maar dan doe je het boek, dat in mijn vakantiekoffer (mei, naar Suriname) zat, waarschijnlijk tekort. Het is een krachtig geschreven roman, vol spannende en ontroerende scènes over een Nederlandse jongen die als manusje-van-alles dienstdeed in de filmploeg die voor Alfred Hitchcock opnames maakte voor het fameuze Vertigo. De hoogtepunten van het boek zijn de prachtige lyrische passages waarin Vincent de liefde voor zijn overleden vrouw Rietje beschrijft.
| |
Saskia Aukema, redacteur Onze Taal
Alle boeken zijn stuk. Ze vielen van de trap bij het opschudden van het dekbed. De papieren exemplaren verdwenen vlak daarvoor uit huis, op een enkele na. De romans die destijds echt niet weg mochten, waren die van Esther Gerritsen: proza waarin bijna alle woorden raak zijn. Waarin het leed, de humor, de ontroering niet alleen ín de zinnen zit, maar vooral daartussen. Dialogen die ogenschijnlijk bestaan uit gebabbel, maar intussen herkenbaar en humoristisch de menselijke tekortkomingen blootleggen. Haar recentste roman Dorst (2012), die tot nu toe ongelezen bleef, gaat mee in de rugzak, en echt niet alleen vanwege de beperkte keus.
| |
Mariëtte Baarda, essayist, journalist
Ik ben geen citatenverzamelaar, en hoekjes vouwen in bladzijden doe ik al helemaal nooit, maar voor het dagboek van de gebroeders Jules en Edmond de Goncourt (in de serie ‘Privé-domein’) maak ik een uitzondering. De dagboekaantekeningen over het wel en wee van de Parijse beau monde van bijna 150 jaar geleden voelen verbluffend actueel, en bevatten een schat aan gegevens over de literaire kring rond prinses Bonaparte (met o.a. Flaubert, Toergenjev en Zola). Met elegant venijn verheffen ze hun observaties van het menselijk tekort van henzelf en genoemde schrijvers tot een superieure vorm van roddelen. Een boek dat je tijdens het lezen al wilt herlezen.
| |
| |
| |
Hans Beelen, docent neerlandistiek, universiteit van Oldenburg
één boek is voor een taalliefhebber te weinig. Om te beginnen Taal op drift van Joop van der Horst; ik ben heel benieuwd naar dat grote verhaal achter onze taal. Dan als onbewoondeilandboek Moby Dick, waarvan ik een dozijn verschillende Nederlandse versies bezit, elk op hun eigen manier prachtig. Dit jaar maar de meest recente vertaling, van Barber van de Pol (2008). En voor de nazomer de liefdevolle insectenbeschrijvingen van Jean-Henri Fabre. Maar van zijn poëtisch-minutieuze Souvenirs entomologiques is slechts een kleine bloemlezing lang geleden in het Nederlands vertaald (en dan ook nog via het Engels); hopelijk is dat volgend jaar anders!
| |
Ton den Boon, hoofdredacteur grote Van Dale
Een vrijwel onbewoond eiland midden in een Zweeds meer is de ideale plek voor de lezer die gedurende de rest van het jaar meer boeken heeft vergaard dan gelezen. Een recente publicatie waarop ik me al enige tijd verheugd heb, mag dan ook zeker mee op reis: De vergelding van Jan Brokken. Maar de harde kern van het leesvoer tijdens de vakantie bestaat altijd weer uit boeken die nodig herlezen moeten worden. Zo mogen elk jaar wel een paar boeken van Gerard Reve mee op reis. Misschien wel om in het barre buitenland de banden met het Nederlands te verinnigen.
| |
Peter-Arno Coppen, hoogleraar Vakdidactiek, Radboud Universiteit Nijmegen; redacteur Onze Taal
Sinds ik de cd-rom Taal & letteren 1835- 1907, met 38.378 pagina's uit taalkundige tijdschriften uit de negentiende eeuw, op mijn tablet heb staan, is dit mijn vaste vakantielectuur. Prachtig leesvoer! Wij denken bij Onze Taal weleens dat we leuk bezig zijn met prikkelende artikelen over taalkwesties, maar die negentiende-eeuwers konden er ook wat van. Mensen als Lammert te Winkel, Arie de Jager en Matthias de Vries draaiden er hun hand niet voor om hun collega's ‘tijdroovend en verstandbedervend beuzelwerk’ voor de voeten te werpen, omdat zij de zaken ‘niet recht begrepen’ zouden hebben. Dan is mijn dag weer goed.
| |
Aaf Brandt Corstius, columnist
Een zomerboek moet spannend en dik zijn, of luchtig en in hapklare brokjes verdeeld. Vorig jaar had ik categorie 1 bij me, het verslavende 1Q84 van Haruki Murakami. Probleem: het had honderd bladzijden te veel, ik kreeg het niet uit, en thuis kon ik me er niet meer toe zetten. Dus nu gaat de bundel Ladies and Gentlemen, the Bible! van Jonathan Goldstein mee. Over de personages uit de Bijbel, maar dan met moderne neuroses. Waarom gedroeg Kaïn zich eigenlijk zo belachelijk tegen zijn broer? Was Adam een watje? Was het saai om in een walvis te wonen? Die vragen, beantwoord.
‘Een zomerboek moet spannend en dik zijn, of luchtig en in hapklare brokjes verdeeld.’
| |
Frank Dam, illustrator
Justine van Lawrence Durrell, een ‘Faber paper covered edition’ uit 1961. Op het omslag een geheimzinnige witte handafdruk op een felrode achtergrond; de titel in slordig gekalligrafeerde zwarte letters. Bij vlagen omslachtig (ik moet geregeld iets opnieuw lezen, en een Engels woordenboek is daarbij niet overbodig), maar het geeft ook een raak getroffen, broeierig, haast filmisch sfeerbeeld van Alexandrië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is een deel uit ‘The Alexandria Quartet’, en inmiddels heb ik ook de andere drie aangeschaft: Balthazar, Mountolive en Clea. Veelbelovende titels.
| |
Gaston Dorren, (taal)journalist
De eerste keer van Guus Middag (1999). Door deze prachtige bundel essays over poëzie doe ik het af en toe: gedichten lezen. Als poëzieminnaar blink ik nog steeds niet uit in hartstocht en aandacht, laat staan in frequentie. Maar sinds ik dit boek voor het eerst las, precies tien jaar geleden, lees ik gedichten wel vrijer, tastender, geduldiger. Deze vakantie wil ik De eerste keer voor de tweede keer lezen. Daarnaast neem ik ook Hoe fictie werkt van James Wood mee, over het lezen van romans. Eens kijken of die twee samen kunnen voorkomen dat ik buiten de vakanties alleen maar non-fictie lees.
| |
Frank Jansen, docent Communicatiekunde, Universiteit Utrecht
Ik herlees voor de zesde keer Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus, natuurlijk niet in de vertaling van W.F. Hermans, maar de Abhandlung uit 1922, en 's avonds ter verpozing de Philosophische Untersuchungen.
| |
Jaap de Jong, hoogleraar Journalistiek en nieuwe media, Universiteit Leiden; redacteur Onze Taal
Deze zomer ga ik op reis met een bundel vol straatgedichten: over straten, pleinen en huizen van mijn geboortestad. In Stemmen van Den Haag heeft Constantijn Huygens beroemde Haagse straten als Lange Poten, Plein en Spui een stem gegeven. In prachtig zeventiende-eeuws ... Latijn. Frans Blom en Ilja Leonard Pfeijffer hebben ze onlangs geestig vertaald. En naar het schijnt er stiekem een aantal nieuwe gedichten aan toegevoegd (en weer in het Latijn vertaald); ze zeggen alleen niet welke. Een mooie zomerpuzzel. Want hoe komen Snackcar De Vrijheid, het Torentje en het Zuiderpark van ADO anders in de verzameling van Huygens?
| |
Jan Kuitenbrouwer, columnist
Ik heb de afgelopen jaren mijn vakanties benut om À la recherche du temps perdu van Marcel Proust te lezen. Dat heeft allicht te maken met de mythologie van de voormalig journalist die op een dag het gewoel de rug toekeert, zich opsluit in een (met kurk geïsoleerde!) kamer, het allemaal opschrijft en daarmee de stap, wat zeg ik: de sprong, wat zeg ik: de kwantumsprong maakt van vergeten krantenstukjes naar de wereldbibliotheek. Toch is dat niet de reden dat ik eraan begonnen ben, en het heb volgehouden. Prousts waarnemingsvermogen en psychologisch inzicht zijn onovertroffen. In Illiers, dat in het boek ‘Combray’ heet en ter ere van Proust officieel werd omgedoopt tot Illiers-Combray, hoop ik van de zomer de laatste bladzijden te lezen.
| |
Lieke Liefkes, stagiaire Onze Taal
Deze zomer zal Snikken en grimlachjes van Piet Paaltjens, pseudoniem van François Haverschmidt, op mijn schoot liggen. Ik schrijf mijn bachelorscriptie over de ‘Byronic hero’ in dit werk, wat betekent dat ik mij dagenlang zal storten op alle melancholische gedachten, gevoelens en verlangens die het Leidse studentenleven en vooral de vrouwen daarin opgewekt hebben bij Paaltjens. Maar dat betekent niet dat ik Snikken en grimlachjes alleen lees omdat het moet. Haverschmidt dicht met een stoïcijnse humor die nooit oud wordt. Verder vind ik het, als geboren, getogen en hier studerende ‘Leienaar’, natuurlijk ontzettend leuk om te lezen hoe ‘mijn stadje’ zo veel jaren geleden beleefd werd.
| |
Berthold van Maris, (taal)journalist
Ik lees graag in vreemde talen. Voor deze zomer heb ik onder andere op het programma staan: Schwüle Tage (‘Warme dagen’) van Eduard von Keyserling, uit 1906. Het is een ‘zomernovelle’, die zich afspeelt op een adellijk landgoed in Oost-Pruisen.
| |
| |
Illustratie: Matthijs Sluiter
Von Keyserling schrijft mooi helder Duits. De kleine en grote drama's in de adellijke kringen van die tijd beschrijft hij in ogenschijnlijk vederlicht (zomers) proza. Zijn kijk op liefde en liefdesperikelen komt ook nu nog heel modern over. Ik lees zijn boeken bij voorkeur in oude Duitse edities met gotische letters. Die werken bij mij vertragend, ik ga er langzamer van lezen, en dat past bij de stijl van deze man.
| |
Guus Middag, essayist en columnis
Ik heb een zwak voor het Middelnederlands, maar ik weet niet goed waarom. Er hangt voor mij een zweem van lente en mei omheen: een nieuwe taal en een nieuwe literatuur - zoiets. Ik weet er niet veel van, dus ik moet er ook altijd veel omheen lezen. Ik heb de afgelopen jaren met een zekere regelmaat en met veel plezier Stemmen op schrift (2006) van Frits van Oostrom opgeslagen, zijn geschiedenis van de Nederlandse literatuur tot 1300. Deze zomer neem ik in mijn rugzak het vervolg mee. Ik zoek een oude stadswal of een kasteelmuur of een schone boomgaard (‘ein schoens boungartegin’) en ga daar zitten lezen in Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400.
| |
Raymond Noë, webredacteur Onze Taal
Taal op drift van Joop van der Horst lijkt me een heel geschikt zomerboek. Verder ligt er een stapel boeken op het nachtkastje met daarin onder meer Ich und Kaminski van Daniel Kehlmann en Life after God van Douglas Coupland. Als mijn Frans beter was, zou ik beginnen aan Les souvenirs van David Foenkinos - het wachten is op de vertaling.
| |
Marc van Oostendorp, taalkundige, Meertens Instituut / Universiteit Leiden
Zoals je het koffiezetapparaat af en toe moet ontkalken, zo moet je als taalgebruiker af en toe Martinus Nijhoff lezen: om je taal van alle aanslag te ontdoen. Het hele jaar mishandel ik de taal - lees, schrijf en spreek in haar, luister naar haar, vergader in haar, werk met haar. Maar in de zomer neem ik Nijhoffs Verzamelde gedichten (ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn, 2001) en spoel mijn oren en ogen schoon. Er is geen mooier Nederlands dan dat van Nijhoff - zo helder en toch zo mysterieus, zo koel en toch zo heftig, zo peilloos en toch zo alledaags.
| |
Riemer Reinsma, taalpublicist
Ik ga op stap met een geleerde dikke pil: En de zee spleet in tweeën: de bronnen van de bijbel kritisch onderzocht van Marcel Hulspas. De lezer wordt getrakteerd op een kleine vierhonderd in een piepkleine letter gezette pagina's, inclusief een kleine negenhonderd doorlopend genummerde, nog net leesbare voetnoten. Heerlijk. De vergelijking met een hoogst voedzame homp bruinbrood dringt zich op: een bescheiden dagelijkse dosis volstaat om de geest te voeden. Het boek biedt mij als voormalig gereformeerd kind ook een hernieuwde kennismaking met de gebeeldhouwde en bij wijlen bizarre bijbeltaal die ik indertijd na iedere maaltijd mocht en moest aanhoren.
| |
Ewoud Sanders, taaljournalist
Ooit nam ik een boodschappentas vol boeken mee op vakantie. Reisgidsen, romans, biografieën - ik begon in alles, maar halverwege de vakantie stapte ik vaak over op de boeken die mijn vrouw had meegenomen. Toen we kinderen kregen, bleef er op vakanties nauwelijks leestijd over, maar inmiddels zijn de kinderen de deur uit. Nu gaat de iPad mee, want dan kun je net zo veel boeken meenemen als je wilt. Bovendien kun je in digitale boeken makkelijker je aantekeningen terugvinden. Leesvoer voor deze vakantie: oude kinderboeken die ik nodig heb voor iets wat ik zelf wil schrijven. Alvast in begonnen, omdat ik er geen weerstand aan kon bieden: Levi, de boekenjood, uit 1899, van Wilhelmina Riem Vis.
| |
Matthijs Sluiter, illustrator
Een boek van Erlend Loe. Ik ken geen andere schrijver die zo veel vrijheid neemt bij het aan elkaar breien van een verhaal als hij, vooral in Doppler en het vervolg, Volvo vrachtwagens. Antiheld Doppler heeft genoeg van de maatschappij, maar veel concreter dan niet meer meedoen weet hij het vaak niet te maken. In het eerste boek sluit hij vriendschap met een elandjong en een oude modelbouwer, in het tweede wordt hij heen en weer geslingerd tussen een anarchistische bejaarde dame en een scout op leeftijd.
| |
Nicoline van der Sijs, hoogleraar historische taalkunde, Radboud Universiteit Nijmegen; onderzoeker Meertens Instituut
Een boek van Karel van het Reve - maakt niet uit welk. Waarom? De kraakheldere stijl, de vlijmscherpe ironie, de onderkoelde humor, de onnavolgbare manier waarop hij iedere vorm van dikdoenerij en volksverlakkerij fileerde, ieder cliché doorprikte. Welke andere auteur zou erop komen een weerwoord tegen critici vilein de titel ‘Wat waren ze kwaad’ te geven (daarna, ik heb het van nabij meegemaakt, waren ze nog véél kwader ...). En dan natuurlijk de onderwerpskeuze: nooit schreef hij over banale ditjes en datjes, altijd ging het over zaken die ertoe deden en er nog steeds toe doen.
| |
Kees van der Zwan, redacteur Onze Taal
Vier jaar geleden werd mijn vakantie opgefleurd door J. Kessels: the novel, waarin P.F. Thomése verslag doet van een slapstick-achtige reis met zijn beste vriend J. Kessels (‘woont en rookt in Tilburg- Noord’), die hen voert naar Hamburg, waar ze allerlei schokkends meemaken (o.a. bij cultvoetbalclub FC St. Pauli), en uiteindelijk naar Breda, waar ze een vroegere ‘cafetariavlam’ weerzien. Het is een uitbundige, enorm grappige en ook wel wat wrange roman - een stilistisch hoogstandje van alleskunner P.F. Thomése. Dit jaar zal mijn vakantie worden opgefleurd door het vervolg: Het bamischandaal, ook al is dat volgens de flap ‘Niet beter, wel heter.’
|
|