■ Gefloten talen
Vorig jaar was ik het beu. Als de reisgidsen het niet deden, moest ik het zelf maar doen. En dus ging ik op ontdekkingsreis, van het ene internetadres naar het andere. Er ging een wereld voor me open. Of beter gezegd: er ging een werelddeel voor me open, want Europa leek me wel groot genoeg, om te beginnen.
Er bleken zowaar musea te zijn die helemaal over taal gaan, over taal in het algemeen of over één taal in het bijzonder: in Oostenrijk, Hongarije, Duitsland, Litouwen en elders. Musea die een minderheidsgroep of een schrijver centraal stellen, en daarbij aandacht besteden aan diens taal: onder meer in Lapland, Noord-Italië en Friesland. Ook zijn er musea over de geschiedenis van het schrift, over morse, over braille, over gebarentaal. Musea over telecommunicatie, zoals telegrafie: van de optische telegraaf van de oude Grieken via de modernere variant uit de Napoleontische tijd tot aan het mondiale kabelnetwerk van de elektronische telegrafie - die vervolgens weer ingehaald werd door modernere technieken om woorden de wereld rond te sturen.
Natuurlijk zijn er niet alleen musea. Er blijken dorpjes en stadjes te bestaan met minderheidstalen waarvan ik het bestaan niet kende of niet zo erg besefte: Fries in Noord-Duitsland, Catalaans op Sardinië, Roemeens in Istrië, Albanees en Grieks en Kroatisch en Occitaans in Zuid-Italië, gefloten talen in Spanje en Griekenland en Turkije. Voor automobilisten is er een Duitsetaalroute in de maak nabij Leipzig, en voor wandelaars ligt er in Kroatië al een route klaar waarlangs stenen beelden met toelichting het oude Kroatische alfabet tot leven wekken. Er is een openluchtwoordenboek in Oost-Zwitserland, bestaande uit kleurige gevelbordjes met Reto-Romaanse woorden en hun betekenis in vier talen. In Midden- en Oost-Europa is men verzot op monumenten voor het eigen, niet-Latijnse schrift (Armenië, Georgië, Bulgarije, Rusland, Wit-Rusland), voor de eigen taal (Estland, Azerbeidzjan) en voor de eigen taalkundigen (Servië, Slowakije, Oekraïne, Albanië en bovenal Slovenië) - het zegt iets over het belang dat men in die streken aan zijn nationale taal hecht.
Ook woordenboekmakers worden vereerd: Konrad Duden in Duitsland heeft zijn eigen museum, Samuel Johnson in Engeland eveneens, en ook onze Van Dale krijgt er binnenkort een (in Sluis, bij Brugge). Net als Ivar Aasen in Noorwegen dus.