■ Sla en salaris
Het eeuwenlange gebruik van zout bij het kruiden en conserveren heeft tal van culinaire woorden opgeleverd. Het woord salade is eind zestiende eeuw ontleend aan het Frans. Het gaat via het Italiaans terug op het Latijnse werkwoord salare (‘zouten, inleggen’). De betekenis verschoof van ‘gerecht uit groente bereid’ naar ‘groene groente die rauw wordt gegeten’. Met name de verkorte vorm sla heeft deze tweede betekenis aangenomen. Een eigen betekenisontwikkeling vertoont de verkleinvorm slaatje, al in gebruik vanaf 1672 voor ‘koud hartig gerecht met tomaten, komkommer e.d.’ En in De Tijd van 23 november 1897 lezen we: ‘Sedert eenige jaren plegen de oude robben [zeelieden in een tehuis] te Egmond omstreeks St. Nicolaas te worden vergast op een extra-slaatje en een extra rookertje.’ Hier betekent slaatje ‘tabakspruim’. Met het in onbruik raken van zulke pruimen is deze betekenis verdwenen.
Een zoutige oorsprong heeft ook zult (‘gepekelde vleesspijs’). Aan verschillende Romaanse talen hebben we woorden ontleend als salsa (‘scherpe saus’), salami (‘gekruide Italiaanse worst’), saucijsje (‘gezouten worst’, al in 1477 genoemd als salcijsken) en saus, die alle uiteindelijk teruggaan op het Latijnse sal.
In de Bijbel veranderde de vrouw van Lot in een ‘zoutpilaar’.
Illustratie: H.C. Selous, uit: John Bunyan, De christenreis naar de eeuwigheid.
In de Romeinse tijd kregen soldaten een zoutrantsoen. Dit salarium werd later ook toegekend aan rondtrekkende ambtenaren. Zo ontstonden de betekenissen ‘bezoldiging aan officieren’ en ‘onkostenvergoeding van ambtenaren’. In het Nederlands, dat het woord ontleend heeft aan het middeleeuws Latijn of het Frans, is de uitgang -ium vervangen door -is. Al in 1282 treffen we in een Vlaamse oorkonde de moderne betekenis aan, in de formule sonder salaris ende sonder enigghen cost: ‘zonder bezoldiging en zonder enige onkostenvergoeding’.