■ Te dezer zake
De juridische noodzaak om vaktermen te gebruiken, en bepaalde ouderwets geformuleerde vormvoorschriften weer te geven, verklaart het ouderwetse taalgebruik maar voor een deel. De stukken van de deurwaarder wemelen van woorden als weshalve en mitsdien, terwijl een enkeling het zelfs aandurft een woord als mitsgaders te gebruiken. Mitsgaders! Verder hebben deurwaarders een warme band met het multifunctionele voorzetsel te, bij voorkeur te gebruiken in de tweede naamval. Een willekeurige greep levert op: te eniger tijd, te gelegener tijd, ten verzoeke, ten titel, ten kantore, te dezer zake, ten deze, te uwer, ten bewijze, ter griffie, ten eigen bate, te onzer kennis, te zijner keuze, te goeder trouw, en natuurlijk ter incasso - de lijst is verre van foutloos en schier oneindig.
Als er geen juridische noodzaak voor dit taalgebruik is, waarom komt het dan voor? Een Amsterdamse advocaat heeft een dagvaarding uit 1880 ingelijst boven zijn bureau hangen. Datzelfde stuk zou je volgens hem - eenmaal uit de lijst - vandaag vrijwel ongewijzigd door een deurwaarder kunnen laten betekenen. Hij wijst erop dat de taal van deurwaarderstukken al die tijd prima heeft gewerkt, en dat er dus geen drang bestond om het taalgebruik aan te passen. Die if it ain't broke, don't fix it-mentaliteit heeft ertoe geleid dat 123 jaar na het schrijven van die ingelijste dagvaarding de deurwaarder nog steeds termen als metterwoon, desniettegenstaande en nochtans opschrijft.
De stukken van de deurwaarder wemelen van woorden als ‘weshalve’ en ‘mitsdien’, en zelfs ‘mitsgaders’. ‘Mitsgaders’!