Iktionaire
Oud Babylon
Hadden we al eerder een premier die zijn Engels zo goed beheerste? De steenkolencentrale zet zich nog schrap op z'n weg naar het museum, maar voor het steenkolen-Engels is het einde onherroepelijk nabij. Als binnenkort de laatste voetbaltrainer zonder middelbare school met pensioen is, zal het gedaan zijn. Nederlanders die Engels spreken, het wordt een Elfstedentocht zonder klunen. Jammer, ergens. Nooit meer dat geploeter, die exotisch vervormde klanken, die schitterende, uit nood geboren improvisaties om van A naar B te komen.
Het gaat over een zaak en een spoor, maar je hoort ‘Kees’ en ‘Trees’.
Ze hebben het over een ‘kei’ voor in ‘bed’, denk je eerst, maar het gaat over de slechterik in de film.
Je hoort ‘peper’ en ‘reet’ en vreest het ergste, maar ze zijn op zoek naar een krant voor de wisselkoers.
De zeurvis, denk je, nog nooit van gehoord, maar men heeft klachten over de dienstverlening. ‘Bed zeurvis.’
‘Uh ken of dokvoet plies. En bijdewee: wie luf jor kuntrie!’
Iemand roept ‘kut’ en pas als je de camera ziet staan, snap je het.
Geschiedenis. Materiaal voor het Meertens Instituut.
Nooit meer geld wisselen, nooit meer prijzen omrekenen, nooit meer naar woorden zoeken. Allemaal in Diesel en H&M. Iedereen altijd overal thuis. En nergens.
Ik ben nog opgegroeid met het fascinerende beeld van klederdracht A in regio B en andersom. De Zeeuwse boerin in vol ornaat naast een Londense bobby. Een Beierse lederhosendrager op de kaasmarkt in Alkmaar. Fabeldieren, ver buiten hun natuurlijke biotoop. De dikke Amerikaan in hawaïshirt met een kodak op z'n buik zie je ook al niet meer.
‘De wereld wordt steeds kleiner’, zegt iedereen altijd. Alsof dat iets moois is. De reusachtige omvang van planeet aarde wordt blijkbaar als een minpunt gezien. We ontvluchten het platteland en tegelijk maken we van de wereld een dorp. Toch weer op elkaars lip.
Die goedaardige opstootjes in toeristensteden, mini-Babylons, polyfone flashmobs, wanhopige handen-en-voeten-communicatie.
‘No no, not bus! Tram!’
‘Ah train.’
‘No train! Tram!’
‘Ah streetcar.’
‘No no no! No car. Trrrammm! Brrrrrrrr, ting-ting!’
De dankbare vreugde als het toch gelukt is, als het vreemde muntje toch valt. Hoe is 't mogelijk, wij begríj́pen elkaar! Laten we adressen uitwisselen! Of nee, kom mee naar ons huis en blijf zolang je wilt! Kijk, dit is de urn met de as van mijn oma. ‘Ohmah! Bigmother! Yes, and this is my cleandaughter.’
We gaan het nog missen. Laat alsjeblieft niet iedereen Engels leren. Of: leer het ze in elk land een beetje anders, zodat er toch af en toe geïmproviseerd moet worden.
Af en toe een taalbarrière beklimmen. Zie het als een vorm van fitness.
Jan Kuitenbrouwer