■ Weer en wind
Edith Koenders, vertaler van zo'n twintig Deense romans en recensent van de Volkskrant voor Nederlandse en Scandinavische literatuur, kent ook de vertaalproblemen die voortkomen uit de taalen cultuurverschillen tussen Nederland en Scandinavië. Allereerst de ‘danismen’ - spreek uit ‘denismen’. ‘Bij het lezen van een vertaling van iemand anders lees ik er soms het Deens doorheen. Als personages in een verhaal praten over “vejr og vind”, hebben ze het letterlijk over “weer en wind”, maar in het Nederlands zeggen we “koetjes en kalfjes”. In het Deens gebruik je vaak finder, wat “vinden” betekent, maar als iemand een kast opent en daar een kopje “vindt”, kun je dat beter vertalen met pakt.’
‘Een karakteristieke Scandinavische constructie is “Hij ligt en slaapt” (Deens: “Han ligger og sover”). De beste manier om dat te vertalen is “Hij ligt te slapen”, maar soms is “Hij slaapt” toch beter, omdat de constructie anders te vaak zou voorkomen. Nog een probleem met te: in het Deens is het gebruikelijk om te zeggen “Han begyndte at...”, oftewel “Hij begon te...” Dat klinkt in het Nederlands al snel omslachtig: “Ik begon na te denken over wat ik moest doen.” Dat wordt: “Ik vroeg me af wat ik moest doen.”’
Het gebruik van de werkwoordstijden is in het Deens ook anders. ‘In het Deens gebruik je de verleden tijd als er een tijdsbepaling bij staat: “Gisteren zag ik een mooie film”, net als in het Engels. In het Nederlands zeggen we: “Gisteren heb ik een mooie film gezien”, al heb ik het gevoel dat de constructie met de verleden tijd terrein wint in Nederland.’
Edith Koenders werkt veel samen met neerlandicus en scandinavist dr. Diederik Grit, die een paar jaar in Denemarken heeft gewoond. Zo hebben zij inmiddels drie romans van Erling Jepsen vertaald, waaronder het gevoelige De kunst om in koor te huilen. En ook de sublieme documentaire-roman Het gelukkige Arabië van Thorkild Hansen, waarmee ze in 2006 de Amy van Marken-vertaalprijs wonnen. Vinden ze het niet lastig om samen aan een vertaling te werken? ‘We steken veel tijd in het kritisch bekijken van elkaars werk. De romans van Erling Jepsen zijn bedrieglijk eenvoudig. De grote verwantschap tussen het Deens en het Nederlands is een valkuil, je gaat al snel te letterlijk vertalen. Ook behoeden we elkaar voor “instinkers”: bestige is meestal “beklimmen” en niet “bestijgen”. Een van ons liet een keer een bouwvakkerstype een zwart hoedje dragen tijdens het werk. Alleen: het Deense hoofddeksel “hue” - spreek uit “hoe-e” - is geen “hoed”, maar een “muts”. Zo'n fout halen we er door de samenwerking wel uit.’