| |
| |
| |
Naaste buren en verre familie
De geschiedenis van het Nederlands en het Noors, Zweeds, Deens en IJslands
Marlies Philippa
Het Nederlands en het Noors, Zweeds, Deens en IJslands komen oorspronkelijk uit dezelfde taalfamilie: het Germaans. Hoe hebben die talen zich sindsdien ontwikkeld? En op welke manieren hebben ze elkaar beïnvloed? Een historisch overzicht.
Illustratie: Frank Dam
Wij danken onze taal aan een taal uit Scandinavië. Of, wat nauwkeuriger gezegd: een taal uit het huidige Denemarken. Dat lijkt een boude stelling, maar zo heel erg bezijden de waarheid is het niet. Het Nederlands behoort tenslotte tot de Germaanse taalfamilie, en het stamland van de Germanen was Denemarken met het aangrenzende Sleeswijk-Holstein. Daar werd zeker al in het tweede millennium voor Christus Germaans gesproken. Hoe ging het sinds die tijd verder met het Germaans? En met de plaats daarin van het Nederlands en de Scandinavische talen?
In het eerste millennium voor Christus breidde het Germaanse gebied zich vanuit Denemarken in het noorden uit tot de zuidelijke kuststreken van Noorwegen en Zweden, en in het zuiden tot een deel van Noord-Duitsland tot in Polen. Toen moet het Germaans nog één taal zijn geweest met verschillende dialecten. In de eerste eeuw voor Christus kwam ook het noorden van Nederland erbij, voorlopig nog tot de grote rivieren.
| |
■ Germaanse uitbreiding
De val van het West-Romeinse Rijk, in de vierde eeuw, luidde het begin in van de Grote Volksverhuizing. Die hield onder meer in dat de Germanen zich op steeds grotere schaal deden kennen. De Franken, een grote Germaanse stam,
| |
| |
namen bezit van de Nederlanden bezuiden de grote rivieren. Ze bleven ook lang heersen over Frankrijk, dat niet voor niets zo heet. Toch wisten ze in de zuidelijkste Nederlanden en in Frankrijk hun taal niet op te leggen; daar ontwikkelde zich de Romaanse taal het Frans. Zo ontstond ook de taalgrens in het huidige België, tussen het Germaans en het Romaans. Wel slaagden de Franken erin verschillende dialectische varianten van hun Germaanse taal te vestigen in zuidelijk Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland.
Intussen deed het Germaans zich ook in Brittannië gelden. De niet-Germaanse Kelten werden verslagen door de Angelen, de Saksen en de Friezen, Germaanse stammen die afkomstig waren uit Denemarken, Noord-Duitsland en Noord-Nederland. Deze legden de bevolking daar hun regionale taal op. En in Noorwegen en Zweden dreven de Germanen de Lappen steeds verder noordwaarts.
Het Germaanse gebied werd langzamerhand gigantisch groot (zie de kaart op deze bladzijde), en daardoor verdween de eenheid tussen de stammen en dus ook tussen de talen die zich uit de dialecten hadden ontwikkeld; de onderlinge verstaanbaarheid nam af. Rond 500 na Christus is er een driedeling: in Scandinavië woonden de Noord-Germanen, ten zuiden van Denemarken de West-Germanen, en dan waren er nog de Oost-Germanen: een groep Germaanse stammen (waaronder de Goten), die eerder al naar Oost-, Zuidoost- en Zuid-Europa waren getrokken.
| |
■ Oudnederlands
Hoe ontwikkelde het West-Germaans zich? Om te beginnen worden de West-Germaanse dialecten vanaf het jaar 500 als afzonderlijke talen gezien: Oudengels, Oudfries, Oudnederlands, Oudsaksisch en Oudhoogduits. Maar het is lastig die talen af te bakenen in ruimte en tijd. Neem nu het Oudnederlands. In Groningen, Friesland en een groot deel van Holland sprak men geen Oudnederlands, maar een andere West-Germaanse taal: Oudfries. Iets dergelijks gold voor Drenthe, Overijssel en een deel van Gelderland: daar sprak men Oudsaksisch. De variant van het Frankisch die in de overige Nederlanden werd gesproken, werd óók gebruikt in Duitse streken die grensden aan Gelderland en Limburg.
Wat tijd betreft is de situatie nóg gecompliceerder. We noemen het tijdvak van 500 tot 1150 de Oudnederlandse periode, maar in die tijd is er politiek gezien enorm veel veranderd. De Franken waren erg expansief, en dat hield in dat ook hun taal optrok naar het noorden. Uiteindelijk was het Oudnederlands een verzameling Frankische dialecten met Saksische en Friese invloeden. Pas in de zestiende en zeventiende eeuw werd het Standaardnederlands gevormd.
De Vikingen ondernamen niet alleen plundertochten, maar stichtten bovendien diverse koloniën. In sommige daarvan werd een nieuwe taal gevormd.
| |
■ Vikingen
Wat gebeurde er intussen in Scandinavië? Vanaf het jaar 500 liepen de Noord-Germaanse dialecten danig in elkaar over. Sommige veranderingen vonden plaats in al deze dialecten, zoals het ontstaan van het achtergeplaatste of aangehechte bepaald lidwoord. Twee voorbeelden uit het moderne Zweeds: en stol betekent ‘een stoel’, maar ‘de stoel’ is stolen; en ett rike is ‘een rijk’, maar ‘het rijk’ is riket.
Verspreiding Germaanse stammen vanaf het eerste millennium voor Christus.
Bron: Wikipedia.org
Andere veranderingen kwamen vaker voor in óf de oostelijke Noord-Germaanse dialecten óf de westelijke. Typerend voor het oostelijk Noord-Germaans zijn bijvoorbeeld de brekingen. Deze worden in het westen veel minder aangetroffen. Breking wil zeggen dat een klinker uiteenvalt in twee klankelementen, waarvan de eerste een j wordt. Opnieuw wat voorbeelden uit het huidige Zweeds: björk (‘berk’), hjärta (‘hart’), sjunga (‘zingen’).
Er waren ook heel andere ontwikkelingen. De fameuze (beter: beruchte) Vikingen ondernamen van de achtste tot en met de elfde eeuw niet alleen plundertochten naar veel plekken in Europa, maar stichtten bovendien diverse koloniën. In sommige daarvan werd een nieuwe taal gevormd, zoals op de Shetland- en Orkney-eilanden, de Faeröer en IJsland. De Shetland- en Orkney-eilanden werden rond 800 gekoloniseerd. De taal die zich daar ontwikkelde, heet Norn; eind achttiende eeuw is die uitgestorven. Dat het Noord-Germaans voet aan wal kreeg op de Faeröer en IJsland, had alles te maken met de machtige Noorse koning Harald Schoonhaar (855-933). Hij had nogal wat conflicten met de edelen, die zich onder meer stoorden aan zijn strenge belastingstelsel. Velen werden verdreven uit het rijk of namen zelf de benen en vestigden zich op de grotendeels onbewoonde noordwestelijke eilanden IJsland en de Faeröer.
| |
| |
| |
■ Hanzen
Intussen waren de westelijke en oostelijke dialecten uit elkaar aan het groeien. Vanaf de negende eeuw maakt men in de taalwetenschap een onderscheid tussen het West-Noords en het Oost-Noords (Noords is een ander woord voor Noord-Germaans), waarbij het West-Noords het Noors, Faeröers, IJslands en het Norn omvat, en het Oost-Noords de dialecten - later: talen - van Zweden en Denemarken.
Voor de ontwikkeling van al die Scandinavische talen is de Hanzetijd bijzonder belangrijk gebleken. Hanzen waren samenwerkingsverbanden van handelaren en steden rond de Noord- en Oostzee, die vanaf de twaalfde eeuw ontstonden. De kern werd gevormd door het eiland Gotland en steden rond de Oostzee, zoals Lübeck. In Nederland waren het vooral de IJsselsteden die tot de Hanzen toetraden, bijvoorbeeld Kampen, Zwolle, Hattem en Deventer. Het gebied breidde zich uit tot Engeland en Rusland. Halverwege de vijftiende eeuw kenden de Hanzen hun hoogtepunt. Daarna ging het bergafwaarts.
De belangrijkste taal in de Hanzen was het Nederduits, het noordelijke Duits dat zich uit het Saksisch ontwikkeld had en dat heel erg lijkt op het Nederlands. Er vestigden zich behoorlijk wat handelskoloniën in de Scandinavische landen, waar het Nederduits dus de voertaal was. Deze taal had een enorm prestige, en dat betekende dat het Zweeds, het Deens en het Noors er gigantisch veel woorden aan hebben ontleend. En niet alleen woorden, maar ook voorvoegsels als be-, ge- en för- (uit vor-, ver-). Een Zweedse samenstelling als köpman (‘koopman’) komt uit het Nederduits - hoewel de afzonderlijke woorden köpa (‘kopen’) en man al in het Zweeds bestonden. Bliva/blive is in al zijn betekenissen ontleend aan het Middelnederduitse bliven (‘blijven’), en is in het Zweeds, Deens en Noors nu het gewone woord voor ‘worden’, een betekenis die ook in het Middelnederlands voorkwam. Het is er dus een koppelwerkwoord en een hulpwerkwoord van de lijdende vorm geworden, en daarmee heeft het diep in de taal ingegrepen.
Het IJslands, Noors, Faeröers, Deens en Zweeds hebben dezelfde oorsprong als het Nederlands.
Uit: Atlas van de Europese talen. red. Victor Stevenson. Utrecht, Het Spectrum, 1989
| |
■ Onafhankelijk
Ook de politiek ging een grote rol spelen bij de ontwikkeling van de verschillende Scandinavische talen. In 1035 werden de Faeröer bij Noorwegen ingelijfd en in 1262 IJsland. Het bezit van beide landen ging over naar Denemarken toen Noorwegen en Denemarken in de veertiende eeuw verenigd werden. Eerst zat Zweden ook nog in die zogeheten ‘Unie van Kalmar’, maar vanaf het begin van de zestiende eeuw niet meer. IJsland werd in het begin van de twintigste eeuw onafhankelijk van Denemarken en heeft nog steeds zijn taal behouden; op de Faeröer is het Faeröers een officiële taal naast het Deens (zie ook het artikel van Nicoline van der Sijs over purisme in het IJslands en Faeröers op blz. 278).
Gecompliceerder ligt het in Noorwegen. U leest er meer over in het artikel van Gaston Dorren in dit nummer. Aan dit land heeft Denemarken eeuwenlang zijn taal opgelegd. Het gevolg was dat de mensen er Deens gingen spreken, maar dan wel op zijn Noors, dat wil zeggen: mooi zangerig. De Noren en de Zweden spreken alle klanken van een woord duidelijk uit, met een muzikaal accent. De Denen slikken de helft van de klanken in en voegen er vaak nog een ‘stoot’ aan toe. Het gevolg is dat Zweden het Deens dat nog steeds algemeen gebruikt wordt in Noorwegen, veel gemakkelijker kunnen verstaan dan het Deens uit Denemarken.
In 1814 werd Noorwegen onafhankelijk van Denemarken. En daarna zijn er West-Noorse en Oost-Noorse taalvarianten en standaardtalen ontstaan, waarvan de eerste dus behoren tot het West-Noords en de andere tot het Oost-Noords. Dorren noemt in zijn stuk eg, e, i, ig, je, jae, jaei, jeg, ae, aeg, aei en aeig als mogelijkheden voor het persoonlijk voornaamwoord ik. De vormen die beginnen met een j zijn Oost-Noords, want die hebben een breking (zie hiervóór).
| |
■ Dezelfde veranderingen
Wie de lange geschiedenis van het Noors, Zweeds, Deens en IJslands bekijkt, zal niet verbaasd zijn dat sprekers van die talen elkaar soms niet helemaal verstaan. By is in het Zweeds ‘dorp’, maar in het Deens en Noors ‘stad’, en het Zweedse piga betekent ‘dienstmeisje’, terwijl pige in het Deens en het Noors gewoon ‘meisje’ is.
Evenzo bestaan er zogeheten valse vrienden tussen het Nederlands en de Noord-Germaanse talen. Eén daarvan is het woord raar. Bij ons betekent dat ‘vreemd, merkwaardig’, en dat geldt ook voor het Noorse rar, maar in het Zweeds betekent het ‘aardig, lief, schattig, grappig’ en in het Deens ‘aardig, prettig’. En dat alles komt voort uit de oorspronkelijke betekenis ‘zeldzaam’.
Maar uiteindelijk blijft vooropstaan dat het Zweeds, Deens en Noors dezelfde herkomst hebben als het Nederlands. Van oorsprong hebben ze dezelfde woorden en dezelfde grammatica, en ze hebben voor een deel ook dezelfde taalveranderingen ondergaan. Zo bestond bij ons het onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden. Tegenwoordig hebben we de- en het-woorden. Hetzelfde geldt voor de drie Noord-Germaanse talen. Het Nederlands heeft zijn naamvallen verloren, het Zweeds, Deens en Noors ook. In onze taal kon een d tussen twee klinkers verdwijnen, zoals in broer uit broeder, moer (in moerstaal) uit moeder en vaar (in bestevaar) uit vader. In de drie Scandinavische talen gebeurde dat ook: bror, mor en far uit broder, moder en fader.
Het zijn maar enkele van de vele verschijnselen waaruit blijkt dat de vier talen behalve naaste buren ook verre familie zijn.
|
|