| |
Drie verwante talen gaan hun eigen weg
Het hedendaagse Zweeds, Noors en Deens
Gaston Dorren
Twintig miljoen Scandinaviërs spreken talen die op het eerste gehoor nogal op elkaar lijken, met al die å-, ø-, ä- en ö-klanken. Toch lopen ze ook behoorlijk uiteen. Ter inleiding een actueel portret van het Zweeds, Noors en Deens.
Als Denemarken, Noorwegen en Zweden één land waren geweest, hadden ze gemakkelijk met één standaardtaal toe gekund. De drie landen beslaan samen weliswaar een fors en deels onherbergzaam gebied, maar toch zijn de dialectverschillen geringer dan in het veel kleinere Duitse taalgebied, waarschijnlijk zelfs geringer dan in heel Nederland en Vlaanderen.
Maar het heeft niet zo mogen zijn. De drie volkeren hebben anders besloten: de Denen hebben een eigen standaardtaal, de Zweden hebben er een, en de Noren... nee, de Noren niet. Zij veroorloven zich de weelde van een handvol schrijftalen en een landvol spreektalen.
Dat neemt allemaal niet weg dat de bijna twintig miljoen Scandinaviërs er weinig moeite mee hebben om Zweeds of Noors te verstaan. Het Deens daarentegen is lastiger te volgen. Dat komt, zegt de Kopenhaagse taalkundige Ruben Schachtenhaufen, doordat de Denen hun taal ‘modderig’ uitspreken. Maar dat zal veranderen, verwacht hij, dankzij de nieuwe generatie.
Ook in het Zweeds is een verandering gaande. Was het woord voor ‘u’, ni, daar tientallen jaren weinig gebruikelijk, ja, bijna beledigend, in de nieuwe eeuw is het bezig aan een onverwachte comeback. Als de Nederlandse Ikea's u niet langer tutoyeren, weet u dat de verandering in Zweden heeft doorgezet.
Een overzicht van recente ontwikkelingen in drie nauw verwante Noord-Germaanse talen.
| |
| |
| |
Het Zweedse ‘U’ vecht terug
Ze lijken zo informeel, de Zweden. Misschien niet allemaal zo brutaal als Pippi Langkous, maar toch wel zo vrijpostig als Ikea, dat zijn klanten consequent tutoyeert. En inderdaad, die indruk klopt. Maar nog niet zo heel lang. En ook: hoelang nog?
1967: het hoogtepunt van het hippietijdperk. Amerikaanse jongeren vieren de ‘summer of love’. In Nederland verschijnt Phil Bloom naakt op televisie. En bijna even choquerend: in Zweden roept een middelbare topambtenaar op tot tutoyeren. Bror Rexed (53), de aantredende directeur-generaal van de ‘Medicinalstyrelse’ (Bestuursdienst voor de Volksgezondheid), kondigt aan dat hij alle medewerkers voortaan met de voornaam en jij zal aanspreken, en zegt: ‘Noem mij Bror.’ Aldus geschiedt.
Rexeds naam is sinds die 3e juli 1967 verbonden met ‘du-reformen’, ‘de jij-hervorming’. Niet dat hij zijn landgenoten in zijn eentje aan het jijen en jouen heeft gekregen. De eerste signalen van de trend waren al iets eerder zichtbaar, en iets later bekrachtigde premier Olof Palme de trend: sinds zijn aantreden in 1969 verkeerde hij op voet van ‘jij’ en ‘jou’ met journalisten. Hoe dan ook is Rexeds aankondiging hét symbolische moment voor de ‘jij-hervorming’ gebleven.
Het land was er ook hard aan toe. De regels die tot dan toe golden, waren adembenemend complex.
| |
■ Maatschappelijke positie
De formeelste variant bestond uit drie delen: eerst herr (‘meneer’) of fru (‘mevrouw’), dan de maatschappelijke positie, bijvoorbeeld dokter, graaf of luitenant, en ten slotte de achternaam. Zonder zijn oproep zou Rexed dus door al zijn medewerkers als ‘herr generaldirektör Rexed’ zijn aangesproken. En dan niet als inleiding van de zin, maar ook daar waar wij ‘u’ zouden zeggen: ‘Wil herr generaldirektör Rexed zo goed zijn dit document te ondertekenen?’
Bij iets minder hooggeplaatste personen kon het woord herr of fru achterwege blijven: ‘Wil boekhouder Persson de facturen vanmiddag verzenden?’ Een andere variant was het gebruik van alleen de achternaam. Op die manier kon bijvoorbeeld een chef zijn ondergeschikte aanspreken: ‘Heeft Almquist een prettig weekend gehad?’ In de communicatie met bedienden en knechten kwam de voornaam in de plaats van de achternaam: ‘Agatha gaat nu de strijkwas doen.’ En in de lagere klasse en op het platteland waren de aanspreekvormen hij en, in mindere mate, zij gebruikelijk: ‘Wanneer gaat hij de roggeoogst binnenhalen?’ Let wel: de spreker stelt deze vraag aan de roggeteler zelf, niet aan een derde.
Al deze varianten - en er zijn er nog meer, zoals baas of, tegen een oudere vrouw, ‘moeder plus voornaam’ - luisterden nauw. Een faux pas was snel gemaakt, een superieur snel gekrenkt. Veel Zweden hielden dan ook zorgvuldig bij wie er van functie of rang veranderde: je mocht de net bevorderde kapitein eens voor luitenant uitmaken!
Het progressieve deel van Zweden moet niets hebben van ni. Het wijst op ‘de terugkeer van de klassenmaatschappij’.
Simpel was het alleen onder echtgenoten en geliefden: zij konden elkaar met du aanspreken. Vrienden deden dat pas als ze een zogeheten ‘jij-dronk’ hadden uitgebracht. Verder werden alleen kinderen getutoyeerd, en mensen voor wie men geen enkel respect had.
| |
■ Ommezwaai
Geen wonder dat de Zweden al enige tijd naar alternatieven zochten. Begin twintigste eeuw maakte het woordje ni, eigenlijk ‘jullie’, een tijdje opgang. Maar omdat het gebruik daarvan de suggestie wekte dat de aangesprokene geen titel had, werd het niet als voldoende respectvol ervaren. Een andere strategie was het volledig vermijden van aanspreekvormen, met omslachtige formuleringen als ‘Zou een koekje toegestaan zijn?’ voor ‘Wilt u een koekje?’ Erg onhandig, en na een poosje gold het zelfs als onbeleefd.
Toen de ommezwaai ten slotte kwam, kwam hij snel. Begin jaren zestig was omzichtigheid nog troef, aan het eind van het decennium werd, zoals gezegd, zelfs de premier getutoyeerd. Alleen het koninklijk huis bleef buiten schot.
En nu? Naar het systeem van titels verlangt niemand terug. Maar het ‘dua’ (‘tutoyeren’) is enigszins op de terugtocht ten gunste van het ‘nia’ (‘met u aanspreken’). Inmiddels symboliseren beide aanspreekvormen tegengestelde maatschappijvisies.
Het progressieve deel van Zweden moet niets hebben van ni. Het wijst op ‘de terugkeer van de klassenmaatschappij’, schrijft het sociaal-democratische gemeenteraadslid Britta Sethson op haar blog Nyabrittas. Volgens haar wordt het in winkels verplicht gesteld ‘omdat personeelsleden in hun ruggemerg moeten voelen dat ze ietwat minderwaardig zijn’.
Conservatievere Zweden zijn juist du beu. Voor schrijfster Lena Holfve is het gejij en gejou een uiting van doorgeschoten egalitarisme, zo meldt ze op haar website ‘Red Zweden Nu’ (Raddasverige.nu). En een blogger met het pseudoniem Bencio de Uppsala pleit voor een u-hervorming: ‘In landen die nog sporen van beschaving dragen, bestaat bijna altijd een mogelijkheid om door woordkeuze de mate van intimiteit te variëren.’
Om niemand voor het hoofd te stoten, raadt etiquette-adviseuse Magdale- | |
| |
na Ribbing maar weer aan om de aanspreekvorm helemaal te vermijden. Een onhoudbare oplossing, is eerder gebleken. Wat zeggen de Zweden over tien jaar? Niemand die het weet.
De Zweedse topambtenaar Bror Rexed (1914-2002) tijdens zijn toespraak in 1967 waarin hij de Zweden met succes opriep elkaar voortaan te tutoyeren.
Foto: Sven-Erik Sjöberg/Scanpix
| |
Kies je eigen Noors
De meeste Noren spreken Noors en schrijven Noors. Het lijkt een waarheid als een koe. Maar in feite bestaat er geen ‘Noors’: niet als schrijftaal en al helemaal niet als spreektaal.
Om met dat laatste te beginnen: de Noren hebben eenvoudigweg geen ABN. Ze spreken allemaal dialect en niets anders. Wil je als toerist vóór je bezoek ‘de taal’ leren, dan hoor je op de cursus-cd doorgaans Standaard-Oost-Noors. En dat heeft niet voor niks die naam: in West-Noorwegen praat niemand zo. Thuis niet, op het werk niet, zelfs op tv niet. De officiële Språkråd (‘Taalraad’) adviseert iedereen: volg gewoon de uitspraakgewoonten van je eigen streek. En dat doen de Noren. Steeds meer zelfs: ook veel acteurs en nieuwslezers spreken inmiddels onbekommerd dialect. Hoogstens schrappen ze onbegrijpelijke regionalismen uit hun spraak. Noren verstaan daardoor een rijke schakering van tongvallen. Als de ene persoon ‘eg’, ‘e’, ‘i’, ‘ig’, ‘je’, ‘jae’, ‘jaei’, ‘jeg’, ‘ae’, ‘aeg’, ‘aei’ of ‘aeig’ zegt, begrijpt de ander dat hij ‘ik’ bedoelt. Wat een souplesse! En wat een ramp voor de buitenlandse taalleerder.
| |
■ Mengvorm
Zo ontspannen en tolerant als de Noren hun spreektaal tegemoettreden, zo star en strijdbaar benaderen ze de schrijftaal. Hier geen vreedzame coëxistentie van allerlei dialecten, maar een langdurige en bij vlagen hartstochtelijke taalstrijd tussen allerlei varianten.
De kern van de strijdvraag is bondig samen te vatten: hoe Deens mag het Noors zijn? Die kwestie is al bijna tweehonderd jaar actueel. In 1814 maakte Noorwegen zich los van Denemarken en werd het zo goed als onafhankelijk (pas in 1905 helemaal). De Noorse taal, die in de Middeleeuwen nog in heel Noord-Europa de toon had aangegeven, was onder de Deense overheersing lelijk in de verdrukking geraakt. Wie kon schrijven, schreef Deens. Wie iets wilde bereiken, sprak Deens.
De nieuwe natie stond dan ook voor een lastige keuze: hoe te schrijven? Het Noors ontbeerde een standaardtaal. De dialecten waren qua woordenschat nog niet opgewassen tegen de eisen van landsbestuur, hoger onderwijs en schone letteren. En het Deens - nou ja zeg, de onafhankelijke Noren gingen toch zeker geen Dééns schrijven?
Het logische compromis was een mengvorm. Maar welk mengsel precies? Deens met een Noorse uitspraak? Het dialect van de hoofdstad, aangevuld met Deense leenwoorden? Het minder verdeenste Noors van de provincie, aangevuld met leenwoorden?
Anno 2011 is die vraag nog steeds niet eensluidend beantwoord. Er zijn minstens vier antwoorden in omloop, twee officiële en twee dissidente.
| |
■ Bokmål en Nynorsk
De meestgeschreven officiële variant is het ‘Bokmål’ (‘Boekentaal’). Dit kent op zijn beurt weer diverse schakeringen, op een schaal die loopt van ‘gematigd’ (meer Deens) tot ‘radicaal’ (minder Deens).
Het ‘Nynorsk’ (‘Nieuwnoors’) heeft eveneens een officiële status. Het sluit nauwer aan bij de dialecten die de meeste mensen spreken, maar vreemd genoeg wordt het een stuk minder gebruikt - in het westen van het land nog het meest. Op school leren Noorse kinderen beide talen, in sommige streken eerst de ene, elders eerst de andere. De eerdergenoemde Språkråd is de baas over deze twee officiële talen.
Aan weerszijden van deze opties roeren zich opstandige minderheden. Die zijn, paradoxaal genoeg, ontstaan als gevolg van overheidspogingen om de twee officiële varianten geleidelijk te laten versmelten in één ‘Samnorsk’ (‘Gezamenlijk Noors’). Dat streven wekte onvrede, aan beide kanten van het spectrum.
Een vrij kleine, niet al te invloedrijke groep militanten verdedigt het ‘Høgnorsk’ (‘Hoognoors’). Dit lijkt op Nynorsk, maar nog meer op de voorganger daarvan, het ‘Landsmål’ (‘Landstaal’). Dat is de variant die de romantische dichter Ivar Aasen in de negentiende eeuw schiep uit de - naar zijn mening - meest ongerepte, traditionele dialecten.
Het andere extreem heet ‘Riksmål’ (‘Rijkstaal’) - in feite het Bokmål van voor de hervormingen. In zekere zin zijn de pleitbezorgers hiervan even traditioneel als hun tegenpolen; ze oriënteren zich op het verleden, op de taal van voor de onafhankelijkheid: de Deense standaardtaal (in het Deens ‘Rigsmål’ geheten). Wel hebben de ‘Rijkstalers’ een grotere aanhang en meer prestige dan de ‘Hoognoren’. Ze kunnen zelfs bogen op een gerespecteerde tegenhanger van de Språkråd, de Norske Akademi, bestaande uit conservatieve lieden van aanzien.
Er wordt weleens geklaagd over de ‘chaos in de Nederlandse spelling’, omdat we een officieel Groen Boekje én
| |
| |
een dissident Wit Boekje hebben. De Noren hebben in feite twee Groene Boekjes en twee Witte Boekjes, en dat al tientallen jaren. Chaos? Je kunt het ook keuzevrijheid noemen. Het Noors is gedemocratiseerd.
| |
De jeugd redt het Deens
Het Deens is een moeilijke taal om te spreken. Voor buitenlanders, maar ook voor jonge Denen. En zelfs objectief-taalkundig bezien zit het Deens in een moeilijke fase. Wat maakt de taal van Andersen, Kierkegaard en Wozniacki zo lastig?
Op die vraag is niet één antwoord te geven, want voor buitenlanders, peuters en taalkundigen zijn de problemen van uiteenlopende aard.
Hét struikelblok voor volwassenen die Deens willen spreken, is een eigenschap die de taal deelt met het Engels, en ook om dezelfde historische reden: de spelling weerspiegelt niet meer hoe de taal tegenwoordig klinkt. Zo worden de i van grimme (‘lelijke’) en de a van glade (‘blije’) hetzelfde uitgesproken - op een e-achtige manier, in Nederlandse oren. En de tweeklank ai kan in Deense woorden op 25 manieren gespeld worden. Deels zijn dat leenwoorden als copyright en rijsttafel, maar ook in erfwoorden kent de klank ai vele schrijfwijzen: ajle en fejle rijmen op elkaar, jeg en dig eindigen allebei op ai en ook raekke en drenge hebben deze tweeklank in hun eerste lettergreep. Andere klinkers én medeklinkers doen eveneens enthousiast mee aan het Grote Raad-de-Juiste-Uitspraak-spel. (Zolang je het niet hoeft uit te spreken, is Deens voor Nederlandstaligen juist een koud kunstje. Grammatica, woordenschat - allemaal redelijk vertrouwd.)
| |
■ Stoot
Deense peuters hebben natuurlijk helemaal geen last van die rare spelling - hun lijdensweg begint pas als ze leren lezen en schrijven. Toch hebben ook zij het moeilijk met hun moedertaal. Kindertaaldeskundige Dorthe Bleses, onderzoekster in Odense, ontdekte dat haar landgenootjes op de leeftijd van vijftien maanden pas 80 woorden beheersen, terwijl Kroatische kleuters er op die leeftijd al 180 kennen. Dat komt volgens haar doordat het Deens, vergeleken met andere talen, rijk is aan verschillende klinkers en arm aan verschillende medeklinkers: 22 respectievelijk 17. Voor het Kroatisch bedragen die getallen 7 respectievelijk 23.
Maar haar verklaring is omstreden. Het aantal klanken (‘fonemen’) van een taal is notoir moeilijk te tellen. Men kan het aantal Kroatische klinkers moeiteloos op 14 stellen, terwijl voor het Deens ook wel het getal 11 wordt genoemd. Anderzijds, ‘als je wilt choqueren’, zo schrijft de Kopenhaagse foneticus Ruben Schachtenhaufen op zijn blog Schwa.dk, kun je het Deens ook zo'n 45 klinkers toeschrijven. Dat komt doordat Deense klinkers niet alleen kort of lang kunnen zijn, maar ook nog eens een eigenschap kunnen vertonen die ‘stød’ wordt genoemd: letterlijk ‘stoot’, feitelijk een kraakje in de uitspraak.
De Deense lettergreepstructuur is erg onhelder geworden. Zelfs experts zien nauwelijks kans hun eigen Deens fonetisch te noteren.
| |
■ Modderig
Maar zelfs al zouden de Deense klinkers moeilijk zijn, is het dan aannemelijk dat dat kleine kinderen ervan zou weerhouden om de woorden die ze horen te imiteren? Slécht te imiteren, zoals peuters nu eenmaal doen? Is het niet denkbaar dat de onderzoekers de kinderen gewoon niet zo goed verstonden?
Dat is niet zo'n vergezochte gedachte als het misschien lijkt, want er is met de Deense uitspraak iets merkwaardigs aan de hand, en niet alleen dat ze afwijkt van de spelling. De uitspraak is ook ‘modderig’ geworden, zoals Schachtenhaufen dat noemt.
De Deense taalkundige Ruben Schachtenhaufen: ‘De uitspraak van het Deens is modderig.’
Dat zit zo. In de loop van de afgelopen eeuwen zijn steeds meer medeklinkers afgesleten. Sommige zijn helemaal verdwenen. Zo is in har (‘heeft’) de r niet meer te horen en in uge (‘week’) de g niet - het aantal voorbeelden is legio. Andere medeklinkers klinken nu eerder als een klinker: hav (‘zee’) lijkt op het Engelse how en de r van baer (‘beer’) klinkt eerder als een korte a.
Als gevolg hiervan is vaak niet duidelijk waar de ene lettergreep eindigt en waar de volgende begint. Medeklinkers die ooit de grens aangaven, zijn verdwenen. In fire arrige irere (‘vier boze Ieren’) klinkt alleen de f als een medeklinker, gevolgd door een stortvloed van louter a- en i-achtige klanken waarin alle lettergreepgrenzen kopje-onder gaan. Ook de vier e's die op papier staan, zijn niet of nauwelijks tegen dit geweld opgewassen.
Al met al is de Deense lettergreepstructuur erg onhelder geworden. Zelfs experts zien nauwelijks kans om hun eigen Deens fonetisch te noteren. ‘Een woord als laerere (“leraren”) zit in mijn uitspraak ergens tussen twee en drie lettergrepen in’, zegt Schachtenhaufen. ‘Maar bij mijn kinderen zijn het er duidelijk twee: zij zeggen “laerer”.’
Doorgaans vindt de oudere generatie dat jongeren de taal verkwanselen. Zo niet Schachtenhaufen: ‘De Deense jeugd is onze rommelige erfenis aan het opruimen.’
|
|