| |
| |
| |
Rinke Berkenbosch, Willem Koetsenruijter en Pauline Slot
Van gênante vertoning naar wereldact
Hoe maak je een goed feestlied?
Feestliederen op bruiloften en partijen hebben een niet al te beste naam. Voor de niet-zingende gasten zijn ze vaak oervervelend, en voor de feestvarkens in kwestie bevatten ze nogal eens pijnlijke details, waaraan ze liever nooit meer herinnerd hadden willen worden. En dat terwijl zo'n lied een waar cadeau kan zijn. Tijd voor een handleiding.
Foto: Jon Bolden
Wie op YouTube het woord bruiloftslied of feestlied intypt, betreedt een wonderlijke wereld. Zeven zwagers of twintig leden van de bridgeclub zingen een eindeloze serie onverstaanbare coupletten, elk strak op een A4'tje turend. Wanneer het publiek toch een paar regels opvangt, blijken die gênante details op te dissen uit het leven van het feestvarken of het bruidspaar, terwijl er ook metrisch van alles misgaat. Het bruidspaar of de jubilaris wacht intussen gelaten tot het voorbij is, en de genodigden kijken verlangend naar de bar. Het is een probleem dat in alle sociale kringen voorkomt.
Als neerlandici die zich bezighouden met effectieve communicatie zagen wij dit al jaren met lede ogen aan. Hoog tijd voor een handboek, en zo je wilt een ‘retorica’, van dit genre. Want zijn de taken van de feestliedzanger niet dezelfde als die van de klassieke redenaar? Stofvinding, compositie, memoriseren (het onthouden van de tekst) en uitvoering - het komt allemaal aan bod in het boek dat we erover schreven: We moeten nog een lied. Gids voor bruiloftsgasten en andere feestgangers, dat medio september verschijnt. Zonder één Latijnse term, want het moest wel leuk blijven. Hoe maak je van een gênante vertoning een wereldact? Hier een paar van de belangrijkste adviezen.
| |
Mijd pijnlijke onderwerpen
Net als bij een toespraak, een reclamefolder of welke tekst dan ook is het bij een feestlied aan te raden je vooraf af te vragen wat het doel van het lied is en uit wie het publiek bestaat. Dat verlegt de aandacht van je eigen genoegens (herinneringen ophalen aan exen en drankgelagen, eindelijk eens laten horen hoe goed je kunt zingen) naar dat van de ontvangers. Waar doe je hún eigenlijk een plezier mee? Want een feestlied moet een cadeau zijn. En dat is minder vanzelfsprekend dan je zou denken.
| |
| |
Dit betekent dat je afziet van pijnlijke onderwerpen en niet-publieke geheimen. In ons boek noemen we dat het ‘Hazes-criterium’. De stelregel is simpel maar doeltreffend: heeft André Hazes erover gezongen of er persoonlijk mee geworsteld, dan is het niet geschikt. Zing dus niet over:
- ziektes, van lichaam of van geest (inclusief verslavingen)
- exen
- faillissementen en andere financiële narigheid
- uiterlijk en - vooral bij vrouwen - gewicht
- geheimen (een buitenechtelijk kind, een borstvergroting, gevangenschap)
Regels als deze (echt gehoord!) vallen dan al snel af: ‘Maar ook met iets minder grote memmen, wist zij haar Gert-Jan te temmen’. De collega's van de bruidegom hoeven echt niet te weten dat zijn uitverkorene een borstverkleining heeft ondergaan - even afgezien van de vraag of een woord als memmen wel thuishoort op een bruiloft. Plagen mag natuurlijk wel: ‘Een eigen muis, een plek aan een bureau, en altijd meisjes in de buurt, met minstens meao’ (op de melodie van ‘Alles kan een mens gelukkig maken’ van René Froger, beter bekend als ‘Een eigen huis’).
| |
Beperk je tot één thema
Bij het nadenken over de inhoud van het lied (in de klassieke retorica de ‘inventio’ genoemd, om toch even een Latijnse term te noemen) gaat het vaak zo: de beoogde zangers zitten gezellig bij elkaar en roepen uit de losse pols wat hun te binnen schiet als ze denken aan de bruid of de vertrekkende collega. Dan krijgen we al snel regels als ‘Zij is gestopt met roken, en kan ook heel goed koken’. Er zal geen woord van gelogen zijn, maar het hangt als los zand aan elkaar.
Beter is het één onderwerp te kiezen. Heeft de jubilerende vriend het edele golfspel opgenomen? Dat kan een prima uitgangspunt zijn, zeker als de zangers laten doorklinken wat ze daarvan vinden. Zijn ze blij dat hun vriend na jaren van redeloze rebellie eindelijk doorheeft wat een geweldig spel het is? Zijn ze verbaasd, omdat ze als studenten golfers altijd plachten uit te lachen? Of zien ze wel dat dit de enige activiteit is die nog op te brengen valt? Dat laatste kun je dan overdreven weemoedig bezingen op de melodie van ‘Vluchten kan niet meer’.
Sporten kan niet meer, 'k zou niet weten hoe.
Sport je toch een keer, dan ben je dagen moe.
Die lange matches met oude makkers,
Golfers vonden we maar rare kakkers,
En slechtgeklede volksverlakkers.
| |
‘Jat’ slim
In ‘Sporten kan niet meer’ sluit het lied betrekkelijk dicht aan bij het origineel. Deze milde vorm van plagiaat verdient aanmoediging om uiteenlopende redenen. Het subtiele spel met verwachtingspatronen valt in de smaak bij de luisteraars: het geeft houvast en maakt dat je de lachers op je hand krijgt. Bovendien is het op deze manier gemakkelijker teksten in het bestaande metrum te gieten. Stel, je hebt een - overigens normale - collega die altijd in heel dure overhemden op kantoor verschijnt. Zing dan (variërend op ‘Het is een nacht’ van Guus Meeuwis):
Het is een hemd dat je normaal alleen in films ziet
Het is een hemd waarmee je zo naar topposities schiet
Hetzelfde lied is een mooi vertrekpunt voor een ode op de trouwpartij van je nicht, of, net zo makkelijk, bij een homohuwelijk: ‘Het is een nicht die je normaal alleen in films ziet’, waarbij nicht prettig dicht bij het originele nacht blijft. En bij het toezingen van een altijd en overal verdwalende promovendus, kan ‘Vriendschap’ van Het Goede Doel ter inspiratie dienen: ‘Eén keer moet je constateren, Kees kan niet navigeren’.
De collega's van de bruidegom hoeven echt niet te weten dat zijn uitverkorene een borstverkleining heeft ondergaan.
| |
Bedenk een punchline
Een geweldige truc voor een hechte compositie van het lied is de punchline: een terugkerende regel. Dat zien we bijvoorbeeld in het feestlied voor de irritant succesvolle Hans, op de melodie van ‘Dodenrit’ van Drs. P (zo'n beetje de beste melodie om een feestlied op te maken). In deze variant eindigt elk couplet op ‘Oh was ik maar als Hans’:
Hij heeft een goede babbel, hij maakt grappen bij de vleet.
Leest minstens zeven kranten en is constant up-to-date.
Hij spreekt zijn talen meesterlijk: Spaans, Engels, Duits en... Frans.
Oh was ik maar, oh was ik maar, oh was ik maar als Hans.
Daarbij kan dan mooi, net als in het origineel, waarin de vader in de trojka een voor een zijn kinderen en zijn vrouw aan de wolven voert, een oplopende reeks worden gemaakt. Hans' prestaties worden in elk couplet dus wat doller, de aanbidding wordt steeds een beetje vetter aangezet, en voor het publiek wordt het een sport om te raden welk rijmwoord op Hans nu weer gebruikt zal zijn:
Een Maserati voor de deur, een grote vriendenschaar.
Een lichaam als een jonge god, een fijne kop met haar.
Succesvol bij de vrouwtjes, hij heeft echt voortdurend... sjans.
Oh was ik maar, oh was ik maar, oh was ik maar als Hans.
Hij is ons lichtend voorbeeld: hij de zon en wij de maan.
Wij zijn hooguit de aswolk, onze Hans is de vulkaan.
Ja, Hans die is het hoofdgebouw, en wij de... dependance.
Oh was ik maar, oh was ik maar, oh was ik maar als Hans.
| |
Gebruik een rijmwoordenboek
De compositie van een creatieve tekst is ook enorm gebaat bij een rijmwoordenboek. We weten dat velen dat zien als een vorm van feestlieddoping, maar het voorkomt teksten als deze (op de wijs van ‘Heb je even voor mij?’ van Frans Bauer): ‘Vijftig jaren getrouwd / Nee dat gaat niet meer fout / En ze zijn nog niet oud / Maar al heel lang getrouwd / En het huis is verbouwd’, waarbij steeds is gekozen voor wel erg voor de hand liggende rijmwoorden.
Een rijmwoordenboek (in boekvorm of online) suggereert woorden waar je zelf vaak niet meteen aan had gedacht. Werk je bij Unilever en neem je afscheid
| |
| |
van een collega die naar een concurrerend concern vertrekt? Typ de bedrijfsnaam in bij een online rijmwoordenboek en je ziet bijvoorbeeld werkgever staan: een nuttig woord. En bij concurrent kun je helemaal losgaan: hele lijsten verschijnen op het scherm. Kies een passende basismelodie (zoals ‘Testament’ van Boudewijn de Groot), en je bent meteen een eind op streek:
Stap jij nu over naar de concurrent
Je vond ons best een prettige werkgever
Maar wilde eens een nieuw assortiment.
Natuurlijk werkt de methode ook voor het vijftig jaar getrouwde stel dat de Frans Bauer-tekst voor de kiezen kreeg, al legt het originele lied in dat geval wel grote restricties op, met zijn korte zinnetjes. Een creatieve tekst heeft een basislied nodig dat ruimte biedt aan mooie rijmwoorden.
| |
Leer de tekst (enigszins) uit het hoofd
Dan nadert het moment dat er uitgevoerd moet worden. Ook daarbij gaat er veel mis. Eeuwenlang, tot slechts enkele decennia geleden, zag men er geen been in lange monologen en gedichten uit het hoofd te leren. In de oude retorica werden daar behartigenswaardige tips aan gewijd. ‘Memoriseren’ doen we echter niet meer, nu we alles op kunnen zoeken.
Toch verdient het aanbeveling om deze traditie voor het feestlied weer in ere te herstellen. Want niets is dodelijker voor de uitvoering dan dat staren op die witte blaadjes. Zij zijn de Bermudadriehoek van het feestlied: de zangers verdwijnen erin. Leer de tekst dus uit het hoofd, en zet desnoods een muziekstandaard neer als achtervang. En deel vooraf nooit maar dan ook nooit tekstblaadjes uit aan het publiek. Iedereen heeft dan allang de clou gelezen, terwijl de zangers net beginnen aan couplet twee.
Foto: Mourik Jan Heupink
| |
Zing niet alles met iedereen
Het is de gewoonte het feestlied met hele meutes te staan zingen. Iedereen wil immers zijn betrokkenheid tonen, al bestaat die uit niet meer dan dat men ter plekke voor het eerst de tekst vanaf een blaadje zingt. Gevolg: het duurt al tien minuten voor iedereen staat en - nog veel erger - de tekst is volkomen onverstaanbaar.
Meedogenloze selectie is geboden. Kies de beste zanger of zangers uit, en maak hooguit nog een achtergrondkoortje dat op gezette tijden invalt met ‘shoepdoewiedoewa’ - succes verzekerd. Een paar eenvoudige pasjes erbij, en er wordt nog jaren over gesproken! Of laat iemand soleren in een countrynummer, met een flinke snik in de stem. Wil je toch met een flinke groep acte de présence geven, verdeel dan de beurten: eerst zingen de mannen, dan de vrouwen, eerst de moeders, dan de dochters. En oefen!
Wees verder voorzichtig met microfoons en muzikale begeleiding. Hier geldt het credo: niet te hard en niet te zacht. Geen eenvoudige opdracht, zo blijkt vaak. Maar een gitaar of keyboard kan natuurlijk prima werken, net als een fluitje (zeker bij een lied over een bevlogen vogelaar).
Wie deze adviezen ter harte neemt, zal zien dat het feestlied een gewaardeerd cadeau kan zijn waar de feestvierders nog jaren later met genoegen aan terug zullen denken. Misschien blijven toekomstige bruidsparen en hun gasten dan verschoond van teksten als deze, uitgevoerd (ja, echt!) op de eentonige melodie van ‘Busje komt zo’:
Christine en Fred, Christine en Fred,
Christine en Fred, Christine en Fred,
Christine en Fred, Christine en Fred,
Christine en Fred, Christine en Fred,
Christine en Fred, Christine en Fred,
Christine en Fred, Christine en Fred,
Ja, die gaan bij voorkeur om half twaalf naar bed.
16 september verschijnt van de drie auteurs bij de Arbeiderspers het boek We moeten nog een lied. Gids voor bruiloftsgasten en andere feestgangers; prijs: €15, -.
| |
Een typisch Nederlands fenomeen
Veel huwelijkse gebruiken zie je overal ter wereld opduiken. De half geslaagde kwinkslag van de ambtenaar of geestelijke, een toespraakje, een eerste dans op een geliefd zwijmelnummer: dat doen ze overal. Maar in een clubje het paar toezingen met een zelfgemaakte tekst op een bekende melodie: dat zie je alleen in Nederland.
Amerikanen maken wel werk van de intocht in de kerk: vrienden studeren soms een dansje in op muziek van een bekende popgroep, en wagen zich aan playbacken of zelfs echt zingen. Maar een zelfgemaakte tekst is ook voor hen duidelijk te veel gevraagd.
Waar komt onze unieke voorliefde voor het zelfgeschreven lied vandaan? Wij vermoeden dat hier sprake is van (ahum) ‘transdisciplinaire transferentie’: het overbrengen van gelijke elementen in verschillende genres. Nederlanders, die van oudsher gewend zijn om elkaar af te zeiken in een sinterklaasgedicht, hebben op enig moment gedacht: dat moet ook op andere momenten kunnen! Het feestlied en het sinterklaasgedicht vertonen qua toon en thematiek namelijk opvallende overeenkomsten.
Maar er is ook een belangrijk verschil: onderwerpen die prima kunnen bij een sinterklaasviering onder intimi, worden ongemakkelijk in een feestlied dat voor tweehonderd mensen wordt uitgevoerd, inclusief de nieuwe leidinggevende van de bruid. In ons enthousiasme willen we nog weleens vergeten dat voor elk van de twee genres een tijd en een plaats is.
|
|