| |
| |
| |
Gaston Dorren
Een lastige spelling der natuur
Taal- en spraakstoornissen [4]: dyslexie
Een normaal IQ, en toch worstelen met leren lezen en spellen: dat is het lot van kinderen met dyslexie. Het gaat om twee à drie leerlingen per klas, van wie één het in ernstige mate heeft. Maar nu computers steeds taalvaardiger worden, zouden die het dyslectische leven weleens een stuk kunnen veraangenamen.
Illustratie: Frank Dam
‘Welkom in de jungle van de dyslexie’, zegt Evelien Krikhaar, verbonden aan het Expertisecentrum Nederlands in Nijmegen. Ze is betrokken bij een landelijk onderzoeksprogramma naar deze bekende lees- en spelstoornis. Zulk onderzoek is hard nodig. Dyslexie heeft nog lang niet al haar geheimen prijsgegeven, met als gevolg dat er veel verschillende behandelingen en hulpmiddelen in omloop zijn, met heel verschillende uitgangspunten. Sommige hebben nauwelijks een poot om op te staan en worden door deskundigen afgedaan als ‘dwaalwegen’. Andere, die zich wél op enig onderzoek baseren, worden als ‘zijwegen’ aangeduid door de meerderheid van wetenschappers die niet overtuigd zijn door de resultaten. Het dyslexiewereldje kenmerkt zich dan ook door allerlei ‘vervelende toestanden als gevolg van botsende belangen’, zegt Krikhaar. Vandaar haar opmerking over de ‘jungle’.
| |
■ Vroege diagnose
De onenigheid begint al bij het vaststellen van wat dyslexie precies is. Er circuleren vele definities. Deze, van Stichting Dyslexie Nederland, is tegenwoordig gangbaar: ‘Een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en/of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau.’ ‘Hardnekkig’ betekent hierbij dat de school er niet in slaagt met een extra inspanning de achterstand weg te werken. Deze definitie heeft als nadeel dat een diagnose meestal pas tegen het einde van groep 4 van de basisschool gesteld kan worden. Een eerdere diagnose zou handig zijn, vooral om een vroegere behandeling te kunnen ontwikkelen en zo, wie weet, de problemen te verlichten. Het opsporen van symptomen die een vroege diagnose mogelijk maken: dat is precies waar Krikhaar en haar collega's met hun onderzoek op uit zijn.
Dyslexie constateren bij jonge kinderen die nog niet leren lezen - het lijkt net zo onmogelijk als het vliegvermogen van een rups meten. Maar zo is het niet. Als wij lezen en schrijven, gebruiken we allerlei hersenfuncties die daar niet speciaal voor bedoeld zijn. Het schrift is
| |
| |
immers in evolutionair perspectief een gloednieuwe uitvinding, die geen eigen organen in ons brein heeft, maar meelift op allerlei andere talige en visuele functies. Die functies beginnen zich al voor de geboorte te ontwikkelen. En dus kunnen Krikhaar en de haren toch best baby's onderzoeken om dyslexie beter te begrijpen.
| |
■ Badmuts
Dat babyonderzoek bestond uit het meten van de hersenactiviteit. Ruim driehonderd baby's van acht weken oud kregen een badmuts met elektroden op hun hoofdje en een scherm voor hun neus met daarop bewegende stippen. Het idee daarachter is dat bewegende stippen snel veranderende zintuiglijke informatie zijn, net zoals taalklanken. De reactie op de stippen zou derhalve iets kunnen voorspellen over de reactie op de klanken - en daarmee over latere leesproblemen.
Drie maanden later werden de baby's opnieuw voorzien van zo'n muts. Ditmaal voor ‘het echte werk’: ze kregen verschillende spraakklanken te horen. Tot vreugde van de onderzoekers bleken de kleintjes onderling te verschillen in de manier waarop ze de prikkels (zowel beelden als geluiden) verwerkten. Onder kinderen zonder dyslectische ouders vertoonde een kleine 10 procent een ander patroon van hersenactiviteit dan de rest. Onder de kinderen mét een dyslectische ouder - die een verhoogd risico op dyslexie hebben - gold dit voor 35 procent. Hoopgevend, want deze percentages lopen heel behoorlijk in de pas met het vóórkomen van dyslexie onder beide groepen.
Toen de proefpersonen anderhalf jaar waren geworden, maten de onderzoekers ook de ontwikkeling van hun woordenschat. Opnieuw kwam daarbij een tweedeling aan het licht, in dit geval tussen snellere en tragere woordjesleerders. Krikhaar: ‘Helaas was het niet zo dat alle drie de keren - met de stipjes, de spraakklanken en de woordenschatontwikkeling - precies dezélfde kinderen afweken. Dat hadden we wel het mooist gevonden, want dan was die eerste test, met acht weken, voldoende geweest om de afwijkende groep eruit te pikken. Maar gelukkig was er wel een flinke overlap tussen de groepen die afweken op elk van die tests. De resultaten klonterden als het ware samen.’
| |
■ Voorzichtig eureka
Om zeker te weten dat ze erin waren geslaagd dyslectici ‘jong te vangen’, moesten de onderzoekers nog jaren geduld oefenen. De huidige definitie sluit een diagnose vóór groep 4 immers vrijwel uit. Inmiddels zijn alle kinderen gediagnosticeerd en worden de nieuwe resultaten vergeleken met die van de babytestjes. De uitslag? ‘We zijn nog aan het rekenen’, zegt Krikhaar. ‘Maar ik heb goede hoop dat er een sterk verband zal blijken tussen de eerdere testresultaten en de diagnose dyslexie.’ Als dat klopt, is het dus binnenkort mogelijk om dyslexie vast te stellen bij peuters.
Kortom: een voorzichtig eureka. Maar daarom nog geen hosanna, vindt Krikhaar: ‘Het is een dilemma. Moet je ouders met die informatie over hun peuter lastigvallen terwijl we nog geen manier hebben om het kind op die leeftijd te helpen? Er zijn wel mogelijke dyslexiebehandelingen voor kleuters getest, maar iets echt effectiefs is nog niet gevonden. In ons onderzoek hebben we gespeurd naar de onderliggende factoren van de stoornis. Daarmee weet je helaas nog niet hoe je die factoren vervolgens kunt beïnvloeden.’
| |
■ Hersenorgaantje
Als het om oudere kinderen gaat, is er veel meer bekend. Dankzij tientallen jaren ervaring hebben behandelaars inmiddels veel te bieden aan dyslectische kinderen. Zelfs als ze ernstige problemen hebben met lezen en spellen, kunnen zij die vaardigheden toch redelijk onder de knie krijgen. ‘Maar óver gaat het nooit’, zegt onderwijspsycholoog en dyslexie-expert Tom Braams, die vanuit Deventer een eigen praktijk leidt. ‘Het lezen wordt bij hen nooit volledig geautomatiseerd. Het technisch lezen blijft altijd moeizaam en relatief langzaam. En om dat niveau te bereiken moeten ze wel vijf keer zo veel oefenen als niet-dyslectische kinderen.’
Evelien Krikhaar van het Expertisecentrum Nederlands: ‘Er zijn wel mogelijke dyslexiebehandelingen voor kleuters getest, maar iets echt effectiefs is nog niet gevonden.’
Foto: Richard Bank
Hoe komt dat? Wat gaat er mis in het dyslectische brein? Helemaal duidelijk is dat niet. De hersens van dyslectici wijken op diverse punten enigszins af van de standaard. Het spreekt overigens allerminst vanzelf dat deze afwijkingen de dyslexie ook veróórzaken, net zomin als het ongewoon dikke eelt op de vingertoppen van gitaristen de conclusie toelaat dat het eelt hen tot gitarist heeft gemaakt.
Eén verschil tussen gewone en dyslectische breinen zit in een hersenorgaantje dat van belang is om spraakklanken te kunnen onderscheiden. Het gaat om het ‘planum temporale’, links in ons hoofd, dat zich in het zogenoemde taalcentrum van Wernicke bevindt. Bij baby's is dit groter dan bij volwassenen. Ze zijn daardoor alert op een enorm aantal spraakklanken. In de praktijk horen ze om zich heen meestal maar één of twee talen, die slechts een beperkt aantal klanken hebben - het Nederlands bijvoorbeeld zo'n veertig. Geleidelijk specialiseert het planum temporale zich in de klanken van de taal of talen die de baby geregeld hoort. Voor klanken die hij niet hoort, verliest hij zijn gevoeligheid. Het planum temporale slinkt, om op driejarige leeftijd zijn uiteindelijke omvang te bereiken. Maar bij dyslectici slinkt het veel minder. Ze blijven klankverschillen horen die er niet toe doen voor de betekenis van het woord. Ze horen een klankverschil tussen bijvoorbeeld de k's van keel en koel. Zij moeten dus diverse klanken met dezelfde k schrijven, en de k die ze lezen kan voor hen meerdere klanken vertegenwoordigen.
| |
■ Visuele kant
Dit nodeloos nauwkeurige horen maakt wel dat dyslectici vreemde talen vaak
| |
| |
erg goed uitspreken. ‘Het Nederlands van mijn dyslectische ex verraadt niet dat ze van huis uit Duits is’, zegt Braams. En dyslecticus Machil Deinum (zie het stuk op blz. 235) vertelt dat hij tijdens zijn mondelinge overhoringen en examens Engels nu eens met een Iers, dan weer met een Amerikaans of een Cockney-accent sprak. Voor de lol.
Hebben we hier de kern van dyslexie te pakken? ‘Tien jaar geleden dacht ik inderdaad dat dyslexie puur het gevolg was van deze zwakke fonologische verwerking’, zegt Braams. ‘Maar nu niet meer. Als ik mijn boek Dyslexie, een complex taalprobleem binnenkort ga herzien, zal ik er zeker iets aan toevoegen over aandachtsstoornissen: ADHD, ADD en nog subtielere varianten. Ik denk nu dat ze vaak deel uitmaken van “het pakket dyslexie”.’
Anderen menen dat dyslexie ook een visuele kant heeft. Daarmee is een van de strijdpunten in de eerder vermelde ‘jungle’ genoemd. Braams wil er niet aan. Krikhaar wel: ‘Een deel van de dyslectici klaagt over “bewegende letters”. We weten dat ze vaak moeite hebben met oogvolgbewegingen. Bij het lezen maken hun ogen de benodigde sprongetjes niet op de goede manier. Jij en ik springen soepel vooruit en af en toe terug door de tekst. Dyslectici hebben daar moeite mee. Ze komen dan bijvoorbeeld een regel te hoog of te laag uit. Ook kan de tragere visuele verwerking in het brein ervoor zorgen dat beelden gaan overlappen. Dat zou kunnen verklaren waarom ze het lastig vinden om een c in een goed leestempo van een e te onderscheiden, of een b van een d. Het lijkt erop dat bij ongeveer eenderde van de dyslectici die visuele problemen zwaar meewegen. Bij die andere tweederde is het vooral een fonologisch probleem.’
Dyslexie-deskundige Tom Braams: ‘Ik denk dat aandachtsstoornissen als ADD en ADHD vaak deel uitmaken van “het pakket dyslexie”.’
Foto: Fotopersbureau Dijkstra
| |
Dyslectische analfabeten?
Kan iemand dyslectisch zijn als hij nooit schrijfonderricht heeft genoten? Volgens de gangbare definitie niet. Toch ligt het voor de hand dat mensen met een ‘dyslectisch brein’ ook voorkomen onder de meer dan een miljard analfabeten die de wereld telt.
Maar is daar iets van te merken? Wijken ze af? ‘Veel dyslectici hebben vergeleken met andere mensen vaker moeite om op een woord te komen’, zegt dyslexiebehandelaar Tom Braams. ‘Ze vinden het niet alleen lastig om woorden te lezen en te spellen, maar óók om woorden op te halen uit het lexicon, het “woordenboek” in hun hersens.’
Een ander kenmerk van dyslectici is dat ze vaak een hekel hebben aan gesprekken in een rumoerige omgeving, weet Braams. Ze moeten immers extra hun best doen om spraakklanken correct te identificeren.
‘Dyslectici zijn soms wat onhandig in hun bewegingen’, zegt dyslexieonderzoekster Evelien Krikhaar. ‘Dat kan zich uiten in een slecht handschrift, hetgeen losstaat van hun spellingproblemen. Het blijkt dat zij vooral slechter zijn in de uitvoering van processen die bij anderen geheel geautomatiseerd zijn. Het cerebellum, een onderdeel van het brein waar automatische handelingen worden gecoördineerd, lijkt bij hen minder goed te werken, waardoor het automatiseren van zowel lezen als bewegingen moeizamer verloopt. Dat betekent helaas niet dat dyslectici beter gaan lezen en spellen als je de automatisering van hun motoriek traint, bijvoorbeeld door balansoefeningen met een skippybal. Dat is een misverstand gebleken, al wordt het nog steeds wel hier en daar gepropageerd.’
Daarnaast vergissen dyslectici zich volgens Krikhaar vaker met het benoemen van links en rechts, voor en na, voor en achter. Het ophalen van de woorden uit het mentale lexicon gaat dan niet helemaal goed. Lastig in het sociale verkeer: wie kwart over en kwart voor vier vaak verwart, mist nogal eens een afspraak... Ook het structureren van een verhaal gaat sommige dyslectici moeilijker af, evenals het ontdekken van de structuur in andermans verhaal. ‘Dat zal in schriftloze samenlevingen ook al zo zijn geweest. Dyslectici zullen het niet zo vaak tot dorpsverteller hebben geschopt. Wat niet wegneemt dat ze in zo'n soort samenleving waarschijnlijk veel minder problemen hadden dan in de onze.’
| |
■ Dwaalwegen
‘Er zijn weinig aanwijzingen dat dyslectici letters zien dansen of verspringen’, meent Braams daarentegen. ‘Het is wel nuttig, hoor, om teksten aan te bieden met een grotere regelafstand of met een goed leesbaar lettertype, zoals de Dyslexie [een recent ontwerp van Christian Boer - GD]. Maar dat soort dingen vergemakkelijkt het lezen voor iederéén. Ik betwijfel nogal of dyslexie echt een visuele component heeft.’
Braams en Krikhaar blijven beleefd: een verschil van inzicht tussen twee mensen die hun vakliteratuur bijhouden. Maar met name Braams kan zich wel boos maken over wat hij ziet als aperte ‘dwaalwegen’. ‘Het ergste vind ik van die speciale brilletjes en oogtraining. Terwijl er nota bene een “policy statement” van de oogartsen ligt dat dyslexie geen optisch probleem is, maar een taalstoornis. Natuurlijk, elke behandeling levert wel wat placebo-effecten op [een placebo is een nepgeneesmiddel - GD]. Maar ik vind dat placebowinst alleen een extraatje van een goede behandeling mag zijn, niet het hoofdeffect.’ Tegenover die placebowinst staan twee soorten verlies: geldverspilling en tijdverspilling. ‘Het kost klauwen met geld, maar wat ik nog erger vind: zolang kinderen een zinloze behandeling krijgen, neemt hun achterstand alleen maar toe. En leerachterstanden zijn nu eenmaal erg hardnekkig. Je moet er zo vroeg mogelijk bij zijn.’
Maar hoe kan Braams zo stellig beweren dat al die alternatieve therapieën niet werken? Er is toch nog veel onduidelijk over dyslexie? ‘Dat klopt, en mijn inzichten veranderen ook nog steeds. Maar er is inmiddels óók aardig wat harde kennis. Veel alternatieven zijn ge- | |
| |
baseerd op weerlegde, achterhaalde theorieën. En daar komt bij: de pleitbezorgers van die dwaalwegen uiten zich vaak nogal stevig. Daar móét je wel duidelijkheid tegenover stellen.’ De wet van de jungle, zeg maar.
| |
■ Bewuste aandacht
Zelfs de beste behandeling geneest dyslexie niet, maar vermindert de problemen slechts. Wat kunnen we nog meer doen om het leven voor dyslectici gemakkelijker te maken?
‘Ouders adviseer ik onder meer om er begrip voor te hebben dat hun dyslectische kind moe uit school komt’, zegt Krikhaar. ‘Doordat het lezen minder goed geautomatiseerd is, moet het kind meer terugvallen op bewuste aandacht. Dat zie je ook in de hersenbeelden van lezende dyslectici: er is veel activiteit in de frontale cortex, waar de bewuste aandacht zetelt.’ Op de basisschool kunnen kinderen met een lichte stoornis op die manier soms hun dyslexie compenseren en verhullen. Pas op de middelbare school, bij het leren van vreemde talen, komt de aap alsnog uit de mouw. ‘Ik denk dat veel mensen van mijn generatie, vijftigers dus, die zogenaamd “geen talenknobbel hadden”, in feite licht dyslectisch zijn’, zegt Braams.
Hoe scholen hun dyslectische leerlingen tegemoet kunnen komen, is inmiddels in het onderwijs algemeen bekend. Het belangrijkste is dat ze meer tijd krijgen om hun proefwerken te maken. Het proefwerk zelf moet zo goed mogelijk leesbaar zijn; bij examens zijn ook de gesproken vragen zoals blinden die krijgen een optie.
| |
■ Spraaksoftware
Zou een eenvoudiger spelling helpen? ‘Ja’, zegt Braams. ‘Talen met een heldere, consistente spelling, zoals Spaans, Italiaans en Fins, maken het zeker voor mensen met lichte dyslexie veel gemakkelijker om te leren lezen en spellen. Het Nederlands is overigens lang niet het ergste. Vooral Engels levert voor dyslectici nog veel grotere problemen op, omdat daar het verband tussen letter en klank ver te zoeken is.’ Overigens zou een spellinghervorming de volwassen dyslectici van de regen in de drup helpen: hun moeizaam verworven vaardigheden zouden in één klap verouderd zijn. Het voordeel zou voor de toekomstige generaties gelden.
Maar hebben die dat voordeel nog wel nodig? Zal spraaksoftware niet sowieso spoedig een einde maken aan de dyslectische lijdensweg? De computer kan steeds beter voorlezen wat hij krijgt voorgeschoteld en steeds correcter opschrijven wat we hem dicteren. ‘O, zeker’, beaamt Braams. ‘Die hulpmiddelen zijn de toekomst - en niet alleen voor dyslectici. Dat is buitengewoon goed nieuws. En nee, ik ben niet bang brodeloos te raken. Behandeling zal altijd nodig blijven, verwacht ik, want je wilt voor lezen en schrijven niet continu afhankelijk zijn van een apparaat. Maar ik denk dat we in de toekomst niet meer helemaal tot het gaatje hoeven te gaan wanneer het kind het beu is.’
|
|