| |
| |
| |
Mariëtte Baarda
Sterrenkijken bij de kerstmannen
Taal in het werk [14]: de gevangenbewaarder
Er zijn beroepen waarin taal zo niet de hoofdrol, dan toch zeker een flinke bijrol speelt. Geregeld worden ze in Onze Taal geportretteerd. Deze keer: de gevangenbewaarder. Over ‘lijmvingers’, verbale dreiging, ‘detentiebesmetting’ en ‘halve lucht’.
Jan Postma, hoofd beveiliging Noordsingel in Rotterdam: ‘Met zo veel boeven op zo weinig vierkante meters mogen er geen misverstanden ontstaan.’
Foto: Iris Vetter
Ooit werkte ik op de meest afgesloten vierkante kilometer van Nederland. Op een steenworp afstand van elkaar stonden daar het eerste Big Brotherhuis, een dierenasiel en een gevangenis. In de Penitentiaire Inrichting Almere Buiten, door de bewoners steevast ‘Almere Binnen’ genoemd, gaf ik les aan jongvolwassen gedetineerden. Voordat ik bij mijn klaslokaal arriveerde, moest ik langs bewakingscamera's en detectiepoortjes. Incidenteel werd er gefouilleerd en moest ik mijn tas omkeren. Ook kon zonder aankondiging de lerarenkamer worden bezocht door een man met een drugshond, een kwispelende herder die zijn natte neus tussen mijn correctiewerk duwde en de gummetjes in mijn bureaulade besnuffelde.
Voor mijn veiligheid droeg ik een portofoon met alarmfunctie en zat er een ‘bewa’ (bewaarder) of ‘piw'er’ (penitentiair inrichtingswerker) bij mij in de klas. De pieper ging regelmatig af. Dan was ergens een opstootje en kwamen de bewakers van alle kanten aansnellen. De ‘stampede’ werd dat genoemd, het geklos van schoenen over de gangen naast, boven of onder ons. Als er serieuze dreiging was, kwam het IBT (intern bijstandsteam) in actie, een soort mini-ME-peloton met gummiknuppels en schilden. ‘We liggen stil’, luidde het dan. Overal om je heen klikten de deuren in de vergrendeling.
| |
■ Sleutelen
Onder de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vallen 108 gevangenissen, huizen van bewaring, justitiële jeugdinrichtingen, forensisch-psychiatrische centra, detentie- en uitzetcentra, waarin in totaal 72.000 ‘justitiabelen’ verblijven, die door 17.000 ‘inrichtingswerkers’ worden bewaakt. Trainer Ton Dijkman (62), al dertig jaar werkzaam bij justitie, leidt sinds 2002 bewaarders en piw'ers op. (Piw'ers hebben meer bevoegdheden dan bewaarders.)
Dijkman: ‘Het personeel is niet alleen bezig met “sleutelen”, het bajeswoord voor het in- en uitsluiten van gedetineerden, er moet ook worden begeleid naar de luchtplaats, de werkzaal, de kerk, de dokter of lessen en cursussen. Er zijn bezoekuren, verloven en gedetineerdentransporten. De bewaarders en piw'ers staan hierbij voortdurend in contact met de gedetineerden. Naast lessen in zelfverdediging en strafrecht geven we daarom ook training in gesprekstechnieken. Zo moet een bewaarder de verleiding kunnen weerstaan om in navolging van sommige gevangenen over te gaan tot een verbale vorm van “powerplay”. Wanneer een jongen bijvoorbeeld luidkeels z'n beklag doet over zijn zaak, zou je kunnen zeggen: “Tja, dat krijg je als je zakendoet met de maffia.” Maar iemand die zich toch al machteloos voelt, kan door zo'n opmerking exploderen. Daar is niemand bij gebaat. Beter is: “Ik vind het oprecht vervelend voor je, maar we kunnen op dit moment weinig doen om de situatie te veranderen.” Rustig en redelijk blijven is de sleutel tot goed contact met gedetineerden.’
| |
■ Bajeswoordenboek
Dijkman over zijn cursisten: ‘Jongens en meisjes die hier binnenkomen, zijn soms nog behoorlijk bleu. Je kunt je voorstellen dat ze op de werkvloer met hun oren staan te klapperen, en vaak niet snappen waar het over gaat. Om die reden is er een “bajeswoordenboek” samengesteld met de meest gangbare bajesbegrippen.’ Uit dat woordenboek valt bijvoorbeeld op te maken dat een gevangenisdirecteur wordt aangeduid met ‘gouwen pet’, en dat je over ‘strippen’
| |
| |
praat wanneer een gedetineerde zich moet uitkleden voor controle op verboden spullen (zie ook het kader).
Wat iemand een goede bewaarder maakt? Dijkman hoeft niet lang na te denken over het antwoord: ‘In de bajes is het de kunst om overzicht te houden en tegelijkertijd niets aan je aandacht te laten ontsnappen: hoe herken je verbale dreiging, sus je ruzies? Omdat een calamiteit meestal met woorden begint, moet je daarbij goed kunnen luisteren. Gedetineerden kunnen behoorlijk intimiderend overkomen met hun tatoeages en straattaal. Toch is agressie niet altijd een reden om in te grijpen. Een jongen kan telefonisch tekeergaan tegen zijn advocaat, maar als je weet dat hij een kort lontje heeft, laat je het gaan. Maar als je de indruk krijgt dat de partner aan de andere kant van de lijn de relatie beëindigt, kan het nuttig zijn zoiets te rapporteren. Dan houden we zo'n jongen een tijdje in de gaten. Het is een vorm van luisteren waarbij je niet op de woorden afzonderlijk let, maar meer op de sfeer.’
| |
■ Sinterklazen
Dichter Ester Naomi Perquin (31) werkte om haar studie te betalen tien jaar voor justitie, waarvan vier jaar als bewaarder in de Rotterdamse gevangenis Noordsingel. Haar dichtbundels Servetten halfstok (2007) en Namens de ander (2009) zijn bekroond met diverse poëzieprijzen. Ze is stadsdichter van Rotterdam en redactielid van het literaire tijdschrift Tirade.
Sinds april wijdt Perquin zich fulltime aan het dichterschap. Ze ontvangt me in het Roland Holst Huis in Bergen, waar ze zich verschanst heeft om haar dichtbundel over de gevangenis af te ronden. Zuchtend: ‘Eindelijk kan ik vrijuit over die tijd praten en schrijven. Als je er werkt, mag je niks naar buiten brengen. Door mijn justitietijd heb ik voorgoed een andere kijk op de wereld gekregen. Het komt voor dat wanneer ik in de supermarkt iemand zie van wie mijn nekharen overeind gaan staan, ik meteen denk: “zeden”, of: “tweemans-benadering”, de aantekening die gedetineerden krijgen wanneer je ze niet in je eentje mag benaderen.’
In de loop der jaren heeft Perquin een woordenlijstje bijgehouden. Een van de opvallendste termen daarop is sinterklazen, de term waarmee gedetineerden bewaarders aanduiden die slecht ‘nee’ kunnen zeggen. ‘Het gaat vaak om bewaarders die na jaren van hetzelfde soort conflicten uitgeput raken en confrontaties uit de weg gaan om er maar vanaf te wezen. Het is een boeventerm; collega's weten lang niet altijd wie als “sinterklaas” te boek staat. Je kunt je voorstellen dat de meer strikte bewaarder “zwarte piet” wordt genoemd.’ Peinzend: ‘Je hebt er natuurlijk ook die alles volgens de regels doen en toch hufters zijn. Het is net als op iedere werkplek: die types zijn overal. Maar zo'n gevangenis werkt als een vergrootglas: het minste gebaar krijgt er lading, omdat de kleinste nalatigheid kan uitgroeien tot een ramp. Als je je werk goed wilt doen, is het heel intensief.’
| |
■ Scheidslijn
‘Alles is supergestructureerd in de gevangenis; iedere rookpauze en ieder wc-bezoek moet worden gemeld bij een “dienstgeleider”’, aldus Perquin. ‘Voor de gein heb ik eens een “aflosformulier voor de wc” ontworpen, waarop men “tijdstip en aard van het wc-bezoek” kon noteren. Tot mijn verbazing vulden de meeste collega's het formulier braaf in. Achteraf vond ik dat best griezelig: zo'n gesloten systeem waarin je alles normaal begint te vinden.’
Volgens Perquin loopt er een onzichtbare scheidslijn tussen bewaarderstaal en gedetineerdentaal. ‘Een woord als donswerker bijvoorbeeld, voor iemand die zit vanwege kindermisbruik, zouden wij niet snel in de mond nemen. Omgekeerd waren er woorden die wij alleen onderling gebruikten, lijmvinger bijvoorbeeld, het woord voor een gevangene die continu celoproepen doet: zo'n jongen die zijn vinger niet van die belknop kan afhouden en voor elk wissewasje belt. Bij de overdracht kreeg je dan te horen: “Er zit een lijmvinger op C3.” Je wist dan dat je, als je niet uitkeek, constant naar boven liep. Als er dan een “belletje” kwam, liet je hem rustig een tijdje wachten. Officieel mocht dat natuurlijk niet, stel je voor dat er echt iets aan de hand was. Maar in de praktijk betekende het gewoon dat iemand strontvervelend was.’
| |
Bajesjargon
Een greep uit de specifieke woordenschat van de gevangenis:
achter de plank zitten in de cel zitten
bruidssuite strafcel
fiets veiligheidsbed met riemen
hemelpiloot pastor, dominee of humanistisch raadspersoon
huisdienst erebaantje in de gevangenis
hut cel
kietelaar functionaris die visitaties verricht
kluis plek op het lichaam waar spullen worden verstopt
koninklijke stallen straf- en observatieafdeling
knippen en scheren afrekening onder de douche
nat bejegenen klappen uitdelen, meestal in de badkamer
piewie penitentiair inrichtingswerker
pillendraaier inrichtingsarts
rode kaart alle beperkingen
schuurtje isoleercel
tuchten het moeilijk hebben met de celstraf
wimpie gedetineerde die iedereen op zijn hand probeert te krijgen
Uit het ‘bajeswoordenboek’ op Werkenmetgedetineerden.nl.
| |
■ Sterrenkijken
Perquin gaat er eens goed voor zitten. ‘Dan hebben we nog de prachtige term halve lucht. Gedetineerden hebben het recht elke dag een uur te luchten, maar mogen als ze willen ook na een half uur al naar binnen. Als ze dan naar “de post- | |
| |
zegel” gingen, de kleinste luchtplaats, riepen we om: “Postzegel, halve lucht, postzegel halve lucht.” Heerlijk vond ik dat, dat omroepen. We hadden nog zo'n ouderwetse omroepinstallatie die over de binnenplaatsen schalde; de hele bajes hoorde dat. Als het tijd was om naar binnen te gaan, riep je (Perquin vouwt handen om de mond): “De lucht komt terug!” Als ik mezelf dat nu zo hoor zeggen, klinkt het krankzinnig, maar daar is het volstrekt normaal.’
‘Naast sinterklazen zijn er de “kerstmannen”, de baardige zwervers die rond Kerst ergens een raam ingooien opdat ze een paar dagen droog en warm kunnen zitten. Bij binnenkomst moeten ze langs “het bad”, de plek waar persoonlijke eigendommen worden ingenomen en wordt gedoucht. Het kwam voor dat de daar dienstdoende bewaarder, de “badmeester”, bij het uitkleden een pak van vuil onder die kleding tevoorschijn zag komen, het gevolg van een jarenlang slecht wassen.’
‘Kende je de term sterrenkijken die op mijn lijstje stond? Of dacht je niet meteen aan vieze dingen?’, vraagt Perquin. Ik antwoord dat de term een poëtisch beeld bij me had opgeroepen: zo'n jongen starend uit zijn celraam, plannen makend voor wanneer hij vrij zou zijn. Perquin, schaterend: ‘Sterrenkijken is de bajesuitdrukking voor “visiteren”: controleren of er niks via de anus wordt binnengesmokkeld.’
| |
■ Spel
Hoofd beveiliging Jan Postma (54) komt me ophalen voor een rondleiding in ‘zijn’ Noordsingel, de plek waar hij al meer dan drie decennia werkt. Een stervormig, negentiende-eeuws gebouw, opgetrokken uit donkerbruine baksteen - dat trouwens over twee jaar niet meer in gebruik zal zijn. De ‘gebouwelijke situatie’ voldoet niet meer aan de nieuwste veiligheidsnormen. We beginnen bij de Centraalpost, ‘het Vlak’, waar twee ‘vlakkenisten’ omringd door beeldschermen contact onderhouden met de verschillende afdelingen.
Postma: ‘Iemand die in de gevangenis werkt, moet met zijn emoties kunnen omgaan. Op de afdeling zitten zo'n achtentwintig gedetineerden, allemaal met hun eigen sores, die allerlei verschillende gevoelens oproepen. Als je daar niet tegen kunt, word je gillend gek. Dit is een huis van bewaring; alles zit bij elkaar, van tasjesdieven tot moordenaars. Om die reden spreiden we de gedetineerden zo zorgvuldig mogelijk, ter voorkoming van “detentiebesmetting”: het gevaar dat men de Noordsingel gebruikt om interessante criminele tips met elkaar uit te wisselen.’
We passeren de inrichtingskeuken, de sportruimte en een werkzaal waar vlaggen worden gemaakt. Postma: ‘Gedetineerden zullen altijd jouw grens opzoeken. Daar moet je niet boos om worden, dat moet je juist waarderen. Ze zijn heel creatief, hebben vierentwintig uur per dag de tijd om dingen te verzinnen en de boel te observeren. Als je je werk ziet als een constant spel tussen jou en de boef, houd je het vol. Doe je dat niet, dan ga je eraan onderdoor.’
‘Als het tijd was om naar binnen te gaan, riep je: “De lucht komt terug!”’
| |
■ Moordsingel
‘Het beste is als bewaarders een zo duidelijk mogelijk front naar de gevangenispopulatie vormen’, vervolgt Postma. ‘Met zo veel boeven op zo weinig vierkante meters mogen er geen misverstanden ontstaan. “Om vier uur komt je advocaat” is beter dan: “Je weet wat je te wachten staat, hè, vanmiddag?” Een beetje psychologisch inzicht is ook niet weg. Je kunt bij een jongen op vrijdagmiddag vijf voor vijf een slechtnieuwsbericht van zijn advocaat op het bureau gooien en zeggen: “Sterkte ermee”, maar je kunt hem diezelfde papieren ook maandagochtend geven en zorgen dat hij als eerste bij de telefooncel is om zijn advocaat te bellen.’
Dichter Ester Noami Perquin werkte jarenlang in de gevangenis.
Foto: Iris Vetter
We steken een beschaduwde binnenplaats over die lieflijk zou zijn als er geen prikkeldraad boven op de muren was gespannen: de luchtplaats van afdeling C. Postma: ‘De gevangenis is geen hotel, zoals sommigen denken. Mensen die hier zitten, hebben vaak allerlei problemen. Begin jaren negentig vond hier een reeks zelfdodingen plaats. In die tijd werden we wel “de Moordsingel” genoemd. Geen leuke periode. Je hebt “snijders” en “hangers”. We zijn getraind om dit soort situaties het hoofd te bieden, maar wennen doet het nooit.’
Ester Naomi Perquin merkte al op dat gevangenen andere woorden gebruiken dan bewaarders. Maar, bedenk ik als de gevangenisdeur achter mij dichtvalt, ook het sóórt taal verschilt. Die van de boef is geladen met ironie: een strafcel is een ‘bruidssuite’, een dominee een ‘hemelpiloot’. Bewaarders hanteren meer eufemistische termen, zoals schone wacht, de aanduiding voor de bezoekersruimte waarin wachtenden zijn gedetecteerd op gevaarlijke of verboden voorwerpen. Of ze spreken van ‘iemand op z'n buik leggen’, wanneer een gedetineerde door het IBT wordt overmeesterd, en van ‘visiteren’ voor de controle van lichaamsopeningen. Dat klinkt toch anders dan ‘gekieteld’ worden door een ‘kietelaar’, zoals de gevangenen dit noemen.
Misschien heeft dit te maken met een verschil in machtspositie: ironie wapent de gedetineerden tegen de vernedering van het opgesloten zijn, eufemismen halen de scherpe kantjes van het bewaarderswerk af.
|
|