■ Rooskleurig
Nederlanders denken vaak ten onrechte dat ze de taal van het vakantieland verstaan. Ze knikken ijverig als iemand iets uitlegt maar eigenlijk begrijpen ze er niets van. Velen schatten hun spreekvaardigheid nóg rooskleuriger in, maar dat komt waarschijnlijk doordat ze denken dat ze de buitenlander al een heel eind tegemoetkomen door in een koeterwaals van eigen fabricaat te spreken. Dat dit wangedrag helaas niet tot de vakanties beperkt is, bewijzen de collecties taalblunders in boekjes als I always get my sin en Lass mal sitzen.
Kan het erger? Zeker, er zijn landgenoten die denken dat iedereen eigenlijk Nederlands spreekt, maar stront in de oren heeft. Deze blijven gewoon Nederlands spreken, maar doen dat dan een beetje harder. Echt gebeurd, op een Spaans terras:
- Een glaasje melk alsjeblieft!
- ?
- Een GLAS MELK graag.
- ??
- Een. Glas. Melk.
- ???
- MÉL-LÚK.
Tegen deze achtergrond wordt een andere uitslag van de Taalunie-enquête wat begrijpelijker: meer dan 60% van de Nederlanders maakt het niet uit of ze naar een vakantieland gaan waar ze de taal niet van spreken.
Er is overigens wel een andere kant. Een forse minderheid van 20% geeft aan graag voor alle zekerheid een reisleider, gids of campingbeheerder te hebben die Nederlands spreekt. Het zou me niets verbazen als het werkelijke percentage veel hoger zou liggen omdat men zich hier eigenlijk een beetje voor schaamt.
Daar komt bij dat begrip relatief is. Je begrijpt altijd wel iets, maar je hebt meestal geen flauw idee hoeveel je níét begrepen hebt. Soms word je daar wel mee geconfronteerd. Zoals in een restaurant in Frankrijk, waar een Nederlandse man geen orgaanvlees wilde, en dus koos voor ‘rognons de veau’, want op grond van zijn school-Frans dacht hij dat hij dan wel reepjes kalfsvlees zou krijgen. Maar het bleken kalfsnieren te zijn. Via het woordenboek ontdekte hij naderhand dat een ‘rein’ (‘nier’) een ‘rognon’ wordt zodra je hem in de pan gooit.
Maar vaak is er ook meer dan alleen een béétje onbegrip. Een Nederlander vroeg in Frankrijk de weg. Uit de uitleg van de Fransman meende hij opgemaakt te hebben hoe hij verder moest, maar hij bleef maar ronddolen. Achteraf bleek dat hij de tunnel had gemist - geen wonder, want Fransen spreken dat woord uit als ‘tuunèl’, en dat had hij er in die Franse woordenstroom net even niet uitgehaald.