| |
| |
| |
Denken met het lijf, luisteren met de ogen
Het nut van gesticuleren
Gaston Dorren
Als onze mond praat, praten handen en gezicht mee. Mogen ze dat niet, dan komen we moeilijker uit onze woorden én gaat er informatie verloren. Maar ook als we onze gebaren slecht timen, hindert dat de communicatie. Hoe belangrijk is die timing? Taalkundige Gianluca Giorgolo onderzocht het.
Illustratie: Matthijs Sluiter
Is onze communicatie voor het grootste deel non-verbaal, zoals vaak beweerd wordt? Was het maar waar! Dan konden we buitenlandse films behoorlijk volgen zonder ondertiteling. Het misverstand is gebaseerd op onderzoek uit 1971, van de Amerikaanse psycholoog Albert Mehrabian, die enkel beweerde dat we gevoelens en overtuigingen hoofdzakelijk met lichaam en intonatie overbrengen. De woorden zouden maar voor zeven procent meewegen.
Bestaat de communicatie over andere zaken dan gevoelens en overtuigingen dan voor honderd procent uit taal? Dat nu ook weer niet. Als onze mond praat, praten onze handen en ons gezicht druk mee, en zelfs ons hele lijf mompelt er instemmend doorheen. Elke luisteraar houdt dat goed in de gaten, veelal onbewust. Toch heeft de taalkunde het verschijnsel lange tijd links laten liggen. Ze schrok pas wakker nadat pionierende onderzoekers in de jaren zestig hadden ontdekt dat de gebarentalen van doven even rijk zijn als het Nederlands en andere gesproken talen, met een grote woordenschat, een subtiele grammatica en nog veel meer. Vervolgens ontstond er ook aandacht voor de gebaren van horende mensen - het verkeerd geïnterpreteerde onderzoek van Mehrabian is er een voorbeeld van. Die vormen lang geen complete taal, maar een (klein) deel van onze gebaren heeft wel een specifieke betekenis, van het V-teken tot de opgestoken middelvinger. Voor Nederland en Vlaanderen hebben schrijver Herman Pieter de Boer en tekenaar Pat Andrea die zogeheten ‘emblemen’ vanaf eind jaren zeventig in beeld gebracht, ook in boekvorm, het meest recent in Het groot gebarenboek der Lage Landen (2004).
| |
■ Lijfelijke herinnering
Het grootste deel van de tijd zitten we dus niet van zulke tekens te maken, maar ook dan zitten we al pratend amper stil. We gesticuleren, grimassen en veranderen van lichaamshouding. Ook als we telefoneren, gaan we daarmee door, ja zelfs als we door blindheid de gebaren van anderen nooit hebben waargenomen. We kunnen het niet laten, lijkt het wel.
‘We kúnnen het wel laten, maar dan komen we moeizamer uit onze woorden’, zegt Gianluca Giorgolo, die afge- | |
| |
lopen najaar in Utrecht promoveerde op ‘spraakbegeleidende gebaren’. ‘Als we gebaren, redeneren we gemakkelijker, ons lichaam helpt ons denken. Rekenen bijvoorbeeld gaat vlotter als je beweegt. Nee, niet tellen op de vingers, gewoon bewegen.’
Dat komt, zegt hij, doordat ons brein de betekenis van allerlei woorden niet alleen als abstract begrip opslaat, maar ook als een lijfelijke herinnering - taalkundigen spreken van ‘belichaamde semantiek’. Giorgolo: ‘Bij het woord klap stellen we ons voor hoe het is om een klap te geven en te krijgen. De betekenis van tafel omvat mede hoe zo'n ding eruitziet en aanvoelt en welke vormen het allemaal kan hebben.’ Ook bij aantallen en hoeveelheden, belangrijk bij rekenen, hebben we zulke associaties.
| |
■ Ruimte
Met onze gebaren - en onder dat woord verstaan Giorgolo en zijn vakgenoten ook gezichtsuitdrukkingen en lichaamshoudingen - helpen we dus onszelf, maar tegelijkertijd ook onze gesprekspartners, en daarmee de communicatie. Op drie manieren zelfs: we wijzen aan, beelden uit en delen in.
Dat aanwijzen doen we verrassend vaak en soms subtiel. Bij een uitspraak als ‘in dat kastje’ zullen we met een vinger of hand naar het bedoelde meubel wijzen, of misschien met kin en wenkbrauwen of een enkele keer met een voet. Maar bij ‘in die straat’ zal het vrijwel zeker een armgebaar zijn, omdat het bedoelde zich verder weg bevindt. Net zo zullen we bij ‘gisteren’ vaak een kleine beweging naar achteren maken, maar bij ‘jaren geleden’ een grotere. Dat we naar achteren wijzen, spreekt overigens niet vanzelf. Er zijn ook volken voor wie het verleden juist vóór hen ligt. Van de toekomst hebben we immers geen weet - en dus ligt die aan de kant waar we geen ogen hebben.
Is ‘jaren geleden’ al een vrij abstract begrip dat we desondanks aanwijzen, het kan nog abstracter. Giorgolo: ‘Als ik zeg: “In de politiek staan twee ideeën tegenover elkaar”, dan zet ik die twee ideeën met mijn handen in de ruimte neer. Als ik vervolgens iets over die ideeën ga zeggen, zal ik telkens dát idee in de ruimte aanwijzen waar ik het op dat moment over heb.’
Ergens tussen aanwijzen en uitbeelden ligt het verduidelijken van een richting, zoals ‘boven’ of ‘links’. Dat kan erg nuttig zijn, want volgens Giorgolo ‘maken zelfs mensen die moeite hebben met de woorden links en rechts zelden een fout met de gebáren’. Sommige volken hebben het trouwens zelden over links en rechts en spreken bijna uitsluitend in termen van de vier windstreken. Zou een spreker van het Australische Kayardild mijn kamer binnenstappen, dan zou hij zeggen dat het raam zich ten westen van mijn werktafel bevindt. En dat klopt ook, zoals de late middagzon bewijst die nu door dat raam valt. Toch zouden wij dat ‘rechts’ noemen. Ondanks die middagzon moeten de meesten van ons ook eerst even nadenken welke windstreek zich aan die kant bevindt. Een Kayardild-spreker heeft die informatie te allen tijde zonder nadenken paraat.
| |
■ Gotisch of romaans
Ook gebaren die úítbeelden, brengen meer informatie over dan we doorgaans beseffen. Wanneer we voorwerpen noemen, voegen onze gebaren allerlei details toe die we niet uitspreken. Hebben we het over een bepaalde tafel, dan zullen onze handen vaak verraden of het om bijvoorbeeld een lage salontafel, een ovale eettafel, een lange vergadertafel of een smalle, hoge zijtafel gaat. Dat soort extra informatie is aan luisteraars (annex kijkers) ook welbesteed. ‘Als ik spreek van een gotisch kerkraam’, zegt Giorgolo, ‘maar ik teken met mijn handen een romaans raam in de lucht, met een ronde bovenkant, dan zal jou dat waarschijnlijk opvallen.’
We zien niet alleen wat de ander uitbeeldt, het beïnvloedt ook de informatie die we opslaan. Stel, persoon A legt aan persoon B een route uit, die persoon B vervolgens aan persoon C doorvertelt. Stelt A zich al pratend een op tafel liggende kaart voor, dan zal hij uiteraard gebaren in het horizontale vlak maken - en B zal dat ook doen wanneer hij het verhaal aan C vertelt. Ziet A daarentegen een wandkaart voor zijn geestesoog, dan zal hij door zijn gebaren dát beeld op B overbrengen. En inderdaad: C zal ook een denkbeeldige wandkaart te zien krijgen.
Naast voorwerpen lenen uiteraard handelingen zich bij uitstek voor gebaren - tenslotte zijn gebaren zelf een handeling. Als we vertellen dat we ‘een kom op tafel zetten’, beelden we dat behoorlijk precies uit: we bewegen niet alleen onze handen in de richting vanwaar de tafel zich in onze voorstelling bevindt, maar bootsen ook de houding van de handen na - de kom zou er ongeveer tussen passen. Althans, Nederlandstaligen doen dat zo. Franstaligen hebben die neiging minder. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken, meent gebarenonderzoeker Marianne Gullberg, dat zij het woord mettre gebruiken voor zowel ‘zetten’ als ‘leggen’.
| |
■ Concreet
Abstracte handelingen maken we in onze gebaren concreet. ‘Als ik een voorstel doe en ik vraag dan: “Wat denk je ervan?”, zal ik daarbij een gebaar maken alsof ik je iets overhandig’, zegt Giorgolo. ‘En dat is natuurlijk ook precies wat ik in overdrachtelijke zin doe.’
Ook begrippen van omvang, aantal en hoeveelheid zijn tamelijk abstract. ‘Zeven hoge torens’ zijn wel concreet, maar ‘zeven’ en ‘hoog’ op zichzelf niet. Onze handen zullen dan ook niet zeven torens tekenen, maar zich veel vager uitdrukken: met een aantal verticale bewegingen, meer dan één, maar duidelijk minder dan zeven. Toch kunnen aantallen ook té abstract worden, heeft
| |
| |
Giorgolo ontdekt: ‘Woorden als alle en iedereen lenen zich niet voor gebaren. Althans, we kunnen natuurlijk wel een veelomvattend gebaar maken, maar in mijn onderzoek bleek dat de luisteraar dat niet oppikt. Een woord als elke staat te ver van de tastbare ervaring; het is meer een soort logische formule.’
Taalkundige Gianluca Giorgolo: ‘Als we gebaren, redeneren we gemakkelijker.’
Foto: Clizia Welker
De derde functie van gebaren is dat ze onze zinnen indelen. ‘We slaan als het ware de maat,’ zegt Giorgolo, ‘we structureren de informatie in blokjes, in groepjes woorden die bij elkaar horen.’ Hoe dat precies gebeurt, verschilt overigens weer van taal tot taal. Als wij in het Nederlands ‘een boek in de kast leggen’, is het gebaar gekoppeld aan leggen, dat immers de beweging uitdrukt. Duitstaligen, zo ontdekte de eerdergenoemde Marianne Gullberg, maken de beweging juist bij in den Schrank (‘in de kast’). Dat het woordje den, dat in de vierde naamval staat, de beweging ook uitdrukt, zal daarbij helpen.
| |
■ Retorisch gebaren
Gebaren, of ze nu aanwijzen, uitbeelden of indelen, doen meer dan alleen de inhoud van onze woorden verduidelijken. Zo leiden we er als luisteraar ook uit af dat we aan de beurt zijn om het woord te nemen, of hoe geëmotioneerd de spreker is. Ook hebben we het scherp in de gaten als gebaren ‘niet kloppen’, bijvoorbeeld bij publieke sprekers die op een kunstmatige manier hun woorden met hun handen kracht willen bijzetten. ‘Die traditie van retorisch gebaren gaat al terug tot de Klassieke Oudheid’, zegt Giorgolo, ‘en als het goed gebeurt, werkt het ook. Maar het is erg moeilijk. Je kunt als spreker maar beter je handen hun gang laten gaan, want als je ze probeert te sturen, gaat het al gauw mis. Er is nu eenmaal een sterk verband tussen de taal en het gebaar. Dat is ook aan stotteraars te zien: op momenten dat hun mond stottert, stotteren hun handen mee.’
Dat we als luisteraar inderdaad strenge eisen stellen aan gebaren, bleek wel uit Giorgolo's eigen onderzoek. Hij liet proefpersonen filmpjes zien van sprekende mensen waarin het geluid niet helemaal synchroon liep met het beeld. ‘Het gebaar mag in het Nederlands hoogstens een kwart seconde voor of na het optimale moment vallen. Komt het eerder of later, dan vinden we dat buitengewoon onnatuurlijk.’ Mondbewegingen luisteren overigens nog nauwer: als een filmpje niet lipsynchroon loopt, hindert ons dat al bij een afwijking die nog eens een kwart kleiner is.
De timing van de gebaren bleek extra belangrijk als de woorden van de spreker wel goed hoorbaar, maar onverstaanbaar waren - in het experiment was de geluidsopname daartoe speciaal bewerkt. De informatie die in de gebaren zit, wordt onder die omstandigheden kennelijk nog onmisbaarder.
| |
■ Avatar
Deze en andere resultaten van Giorgolo's onderzoek komen op een goed moment. Apparaten en mensen communiceren steeds vaker via spraak met elkaar. Ons komt dat aanwaaien, maar de apparaten hebben nog veel te leren. Om ons goed te verstaan, moet de omgeving stil zijn. En als ze zelf praten, bijvoorbeeld via een avatar (een poppetje) op een scherm, dan klinkt dat niet alleen weinig vloeiend, het oogt ook vrij houterig. Als ze zouden leren hoe mensen gebaren, zouden ze ons beter begrijpen en zelf natuurlijker overkomen. Giorgolo, die behalve taalkundige ook een halve informaticus is, heeft zijn bevindingen al verwerkt in ‘Greta’, een avatar die haar woorden begeleidt met levens-echtere gebaren dan tot dusverre mogelijk was. De computerwereld volgt dit soort onderzoek dan ook op de voet, gamefabrikanten voorop.
De onderzoeker zelf ziet meer mogelijkheden dan alleen realistische spelletjes. ‘Navigatiesystemen zouden op basis van bewegingen en stem van de chauffeur zijn stemming kunnen peilen, en dan zelf bijvoorbeeld een energiekere of vriendelijkere toon kunnen aanslaan. Een andere mogelijkheid is dat digitale en echte acteurs samen kunnen spelen, omdat ze elkaar begrijpen.’
Een empathische tomtom? Een Oscar voor een digitale filmster? Hou er maar vast rekening mee.
| |
Italiaanse en Nederlandse gebaren
In zijn poëtisch getitelde proefschrift Space and Time in Our Hands beschrijft Gianluca Giorgolo (1980) hoe gebaren helpen om ideeën over te brengen. Hij onderzocht daartoe Nederlandse proefpersonen. Maar had hij dit onderzoek niet beter en gemakkelijker kunnen doen in zijn vaderland Italië? En heeft hij daar niet eindeloos grapjes over moeten horen?
‘Dat van die grapjes klopt zeker. Maar nee, het maakt niet uit waar je dit onderzoekt. Ik heb alleen zogeheten iconische gebaren onderzocht: die hebben geen opzichzelfstaande betekenis, maar ondersteunen alleen het gesproken woord. Mensen maken overal iconische gebaren, in Italië, in Nederland, wereldwijd.’
‘Voor de reputatie van Italianen, of eigenlijk van mensen uit het hele Middellandse Zeegebied, dat ze “met hun handen praten”, zijn twee verklaringen. Ten eerste hebben wij meer “emblemen”. Dat zijn cultuurgebonden standaardgebaren met een specifieke betekenis, die voor buitenstaanders doorgaans onbegrijpelijk zijn. Jullie gebaar voor “lekker”, met een hand heen en weer bewegen langs het hoofd, heb ik moeten leren interpreteren.’ (Hij doet het voor, maar als het ware met een accent: hij houdt zijn hand te bol.) ‘Zo hebben wij een gebaar dat uitdrukt dat je iemands gedrag onbegrijpelijk vindt: vingertoppen tegen elkaar, palm omhoog en dan de hand op en neer bewegen.’
‘De andere verklaring voor die reputatie is dat wij voor iconische gebaren een grotere ruimte gebruiken dan Nederlanders. Andere volkeren, bijvoorbeeld Japanners, gebruiken juist weer een kleinere. Culturen hebben verschillende normen voor de “persoonlijke sfeer” van mensen, zowel ruimtelijk als akoestisch. Italianen zullen bij voorkeur tegenover elkaar in de trein gaan zitten, maar aan de zuidkant van de Middellandse Zee vinden ze dat vijandig; daar gaan ze lekker naast elkaar zitten. En Nederlanders? Als ze vrolijk zijn, valt me op dat ze meer lawaai maken dan ik uit Italië gewend ben.’
|
|