| |
| |
| |
| |
Oude meervoudsvormen op -s
Kenny Louwen - Gouda
In de januari-aflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ wordt ingegaan op de vraag of onze meervoudsvormen op -s uit het Engels zijn ontstaan. Het antwoord luidde ongeveer als volgt: nee, want de uitgangsvorm op -s bestond reeds in het Oud-nederlands. Als voorbeeld haalt u nestas (‘nesten’) aan uit het beroemde zinnetje ‘Hebban olla vogala nestas bigunnan’. Met deze conclusie ben ik het pertinent oneens.
In het corpus Oudnederlands zijn nauwelijks meervoudsuitgangen op -s te vinden, op enkele ontleningen aan het Latijn, het Oudsaksisch en het Oudengels na. Pas in Vroegmiddelnederlandse Vlaamse teksten vinden we ‘Nederlandse’ s-meervouden, die zeer waarschijnlijk zijn ontstaan onder invloed van het Frans. Nestas is overigens een Oudengels woord dat door de schrijver in het ‘olla vogala’-zinnetje gebruikt werd. In het Oudnederlands komt dit woord verder niet voor.
| |
Vergroten en verkleinen
Nico Sneeuw - Stuttgart
Aan het einde van zijn artikel ‘De weelde van onze verkleinwoorden’ (Onze Taal januari) gaat Gaston Dorren in op het tegengestelde van verkleinwoorden: vergrootwoorden. Het Italiaans kent beide. Het hele repertoire van verkleinen en vergroten in die taal kan worden verduidelijkt door middel van de namen voor strijkinstrumenten. Met de altviool (viola) als uitgangspunt kun je twee kanten op: dan krijg je een kleintje (violino, ‘viool’) of een heel grote (violone, ‘contrabas-achtige gamba’). En als klap op de vuurpijl kun je de violone weer verkleinen tot violoncello. Een kleine heel grote viool dus.
Van groot naar klein in het Italiaans: violone, violoncello, viola, violino.
| |
Baas
Jantje E. Bazuin - Scharnegoutum
Aaf Brandt Corstius heeft het in de eerste aflevering van haar column ‘Van Aaf tot z’ over het meest uitgeleende Nederlandse woord, baas. Dat juist dit woord met die eer is gaan strijken ‘is natuurlijk gênant’, meent zij. Maar hoezo eigenlijk? Baas werd waarschijnlijk net zo vaak gemoedelijk gebruikt als in onaangename zin. Zestig jaar geleden was het in ons land nog een heel gewone aanduiding en aanspreektitel onder mensen van eenvoudige komaf. Iets wat het midden hield tussen ‘meneer’ en de voornaam of achternaam tout court.
| |
Joen
Ton Steeman - Apeldoorn
Bij Marc van Oostendorps artikel over het Meldpunt Taal (‘Kwiebustaal in het wild’, Onze Taal december 2010) staat een kadertekstje over joun/joen (beide dialectvormen van jouw), die van oudsher in West-Vlaanderen en Drenthe voorkomen. In het dialect van (Oost-)Groningen komt joen ook voor, maar dan als beleefdheidsvorm. Dien fietse betekent ‘jouw fiets’ en joen fietse ‘uw fiets’. Het komt ook in andere bezitsaanduidingen voor, zoals ‘Is dat joenend?’ (‘Is dat van u?’).
| |
Meertalige opvoeding
Evelyne Loiterstein - Vertaalster, Shave Shomron, Israël
Met belangstelling las ik Jan Erik Grezels artikel ‘Tweetaligheid heeft de toekomst’, waarin prof. dr. Janet van Hell aan het woord komt over tweetaligheid (Onze Taal november). Zij wil het Engels zo vroeg mogelijk op de basisschool introduceren. Als moeder in een drietalig gezin met kleine kinderen wil ik hierbij wel opmerken dat de desbetreffende tweede (of derde) taal met regelmaat gesproken moet worden. Toen mijn Argentijnse man na twee maanden in het buitenland te zijn geweest thuiskwam, was ons dochtertje haar Spaans nagenoeg kwijt.
Daarnaast is het zo dat de tweede taal liefst niet alleen thuis of op school maar ook elders gesproken moet worden. Uit ervaring, ook met andere meertalige gezinnen, weet ik dat kinderen een taal al gauw ‘gek’ vinden als ze die alleen maar thuis horen. Ze antwoorden dan in de taal van de omgeving. Dat is goed voor de integratie maar niet zo goed voor het taalverwervingsproces.
| |
Stuil
M. Palm - Grathem
In Marc van Oostendorps zeer lezenswaardige artikel over de taalkundige Willy Dols (‘De tragische dood van een taalgeleerde’, Onze Taal januari) is een klein foutje geslopen. De vormen stuil (Sittards) en sjteul (Limburgs) betekenen niet ‘stoel’, maar ‘stoelen’. Zelf zou ik overigens niet ‘stuil’ zeggen maar ‘sjtuil’.
| |
Naschrift redactie
Inderdaad is er in de redactiefase iets misgegaan. Onze excuses hiervoor.
| |
Sappie
Margareth Meijer - Zaandam
Guus Middag bespreekt in de januari-aflevering van zijn rubriek ‘Zong’ de songtekst van het nummer ‘Sterrenstof’ van De Jeugd van Tegenwoordig. Daarin komen de regels ‘Nou kijk, je gappie / leeft zoet als een sappie’ voor. Middag schrijft: ‘“Sappie” lijkt mij hier een variant van sapje: “onschuldig zoet non-alcoholisch vruchtendrankje”.’ In de jaren tachtig was in mijn omgeving (Wormer, Zaanstreek) het woord sappie in gebruik als alternatief voor sukkel en flapdrol. Die betekenis zou in deze songtekst ook kunnen hebben meegespeeld.
| |
Makelaarstaal
Henk van Linde - Haren
Jacco Snoeijer schrijft in zijn artikel ‘Goed toeven in een opkomende wijk’ in het februari/maartnummer over de taal van de makelaar. Het deed me denken aan het volgende cynische staaltje makelaarstaal waarmee ik enkele jaren geleden werd geconfronteerd.
In een advertentie werd van een huis gezegd dat het ‘blijvend vrij uitzicht voor en achter’ had. Omdat ik de desbetreffende
| |
| |
straat een beetje kende, wist ik dat dit eigenlijk niet mogelijk was. Toen ik, nieuwsgierig geworden, even ging kijken, bleek de mededeling evenwel formeel geheel juist: aan de voorkant bood het huis uitzicht op de poot van een T-kruising, aan de achterkant op een begraafplaats...
| |
Gnuiven
S.R. Duintjer Tebbens - Gepensioneerd Docent Klassieke Talen, Zuidhorn
In het uitstekende artikel over de praeteritio van Jaap de Jong en Annemarie van Velsen (‘U hoort mij niet zeggen dat...’, Onze Taal februari/maart) trof ik een opmerkelijke beschrijving aan van Wouter Bos' reactie op een betoog van Mark Rutte uit 2006.
Rutte is dan nog ‘gewoon’ partijleider van de VVD en deelt, sprekend over de teloorgang van het beroepsonderwijs, in een razendsnel uitgesproken bijzin (‘en ik zal niet zo flauw zijn te zeggen dat het de bewindslieden van de PvdA waren, want dat is te gemakkelijk’) de zwartepiet uit aan de PvdA, maar neemt die meteen weer terug. En hoe reageert Wouter Bos hierop? ‘Bos gnuift, maar komt er niet tussen’ (cursivering van mij). Verwarren de auteurs van het artikel hier niet gnuiven met snuiven? Ik kan mij althans niet voorstellen dat Wouter Bos bij die gelegenheid gegnuifd (= ‘zich verkneukeld’) heeft.
| |
Navolgbaar
Paulus B. Morssink - Middelstum
Onze Taal is het enige blad dat ik van kaft tot kaft lees en tijdens het lezen ervan staan mijn taalantennes nog kritischer afgesteld dan normaal. Als je dan een van je mede-taaladepten op een misser kunt betrappen, dan mag er wel even meesmuilend gegrinnikt worden, toch? In de februari/maartaflevering van de rubriek ‘InZicht’ staat in het stukje ‘Asterix vertalen’: ‘hooguit voor francofielen navolgbaar’, waar natuurlijk ‘te volgen’ bedoeld is. Navolgen betekent namelijk ‘hetzelfde doen als de of het genoemde’.
| |
Naschrift redactie
Inderdaad betekent navolgbaar volgens de woordenboeken niet ‘te volgen’ en onnavolgbaar niet ‘niet te volgen’. De betekenis van navolgbaar is ‘nagevolgd kunnende worden’ en van onnavolgbaar ‘te uitstekend of niet vatbaar om nagevolgd, om geëvenaard te kunnen worden’. Maar de woorden worden wel steeds vaker gebruikt in de betekenis ‘(niet) te volgen, (on)begrijpelijk’, misschien ook onder invloed van het woord onnaspeurbaar.
|
|