Iktionaire
Ballenpraat
Als mensen mij vragen wat ‘Twitter’ eigenlijk is - iets wat met de week minder gebeurt maar een jaar geleden nog geregeld voorkwam - dan zeg ik: een vorm van publiek ouwehoeren op internet. Ik ben een van de tsjilpers op dat digitale vinkentouw, vandaar dat mensen mij die vraag stellen. Het wonderlijke van sociale media is die paradoxale mix van openbaarheid en intimiteit. Je emuleert als het ware een traditionele sociale setting, een vriendengroepje, een praatclub, de buurtkroeg, maar alles wat daar gebeurt, is voor de hele wereld toegankelijk en wordt schriftelijk vastgelegd. Bizar eigenlijk. En geen wonder dat geheime diensten zo dankbaar gebruikmaken van Facebook. Vergelijk dat met de geweldige inspanning die het vroeger kostte om tot zo'n sociale cocon door te dringen, met moeizame, tijdverslindende afluisterpraktijken, zoals in Das Leben der Anderen, die prachtige film over hoe de Stasi dat in de DDR deed.
In een onbewaakt ogenblik twitterde ik onlangs bijvoorbeeld dat ik de Amsterdamse politiecommissaris Welten ‘een lul’ vond. Niet zo fraai, wat u zegt, maar ja, zoiets flap je er weleens uit in het café. Toen ik het vijf minuten later wilde weghalen, was het al geretweet, en nu zijn mijn naam, die van Welten en ‘dat woord’ voor eeuwig aan elkaar verbonden. Dom! Ik bedoelde het ook niet zo; ik wilde eigenlijk zeggen dat Welten een ‘oen’ was. Die pseudo-beslotenheid van sociale netwerken is waarschijnlijk een van de redenen dat het taalgebruik op internet ruiger is dan in de oude media, waar de etiquette vanouds juist vormelijker is dan in het gewone leven. De krant is een ‘meneer’, of moet ik zeggen wás? Een ‘meneer’, wat is dat tegenwoordig eigenlijk? Ooit was er nog een soort scheiding tussen het internet en de rest van de wereld, maar die vervaagt. Steeds meer mensen opereren in beide werelden, politici bijvoorbeeld, die het vocabulaire van radicale bloggers overnemen, zoals Sarah Palin in de VS, en Geert Wilders hier. Het woord kopvod circuleerde op internet al jaren, voordat Wilders het in de ‘bovenwereld’ introduceerde. De oude media haken in, uit angst om ouderwets gevonden te worden, GeenStijl krijgt een zendmachtiging en een ontremde brulaap als Prem Radhakishun ontwikkelt zich tot veelgevraagd televisiegast.
Begin vorig jaar had NRC Handelsblad een interview met Bastiaan Bommeljé, die in deze ‘race to the bottom’ het selecte literaire periodiek Hollands Maandblad overeind probeert te houden. ‘Wanneer ik Hollands Maandblad zou moeten typeren: de wezenskern ligt bij het argumentatieve en kritisch-rationalistische wereldbeeld’, sprak hij voornaam. ‘Sinds de oprichting door Poll bestaat onze leidraad uit nieuwsgierigheid en is ons enige wapen het vraagteken. Dit blad is geïnteresseerd in het ontwarren van ideeën en belangen, terwijl het zich verzet tegen de afkalving van het argumentatieve als creatieve kracht.’ De afkalving van het argumentatieve als creatieve kracht, het vraagteken versus het uitroepteken, dat is mooi gezegd. Precies wat er mis was met die tweet van mij.
Begin januari drukte NRC Handelsblad een opiniestuk van Bommeljé af tegen de voorgenomen bezuinigingen op kunst en cultuur. Staatssecretaris Halbe Zijlstra, belast met deze ingreep, is volgens Bommeljé ‘een mietje met knikkende knieën’, dat bezuinigt ‘zonder hersens, zonder ruggengraat en zonder ballen’. Ook is Zijlstra ‘een bang jongetje dat wat losse centen weggraait bij culturele ondernemers omdat hij het laaghangend fruit in zijn eigen begroting niet durft te plukken’. Het enige wat ‘deze kleine krabbelaar’ volgens Bommeljé nog nodig heeft is ‘hersens, een ruggengraat en ballen’. Over ‘afkalving van het argumentatieve’ gesproken.
2010, het jaar waarin zelfs Hollands Maandblad zijn favoriete leesteken ontkrulde.
Jan Kuitenbrouwer