■ Nationaal-socialistisch
Tijdens de oorlog werkt Willy Dols als leraar Nederlands in Limburg, en ondertussen schrijft hij onder begeleiding van Van Ginneken aan zijn proefschrift. In het dialect van Sittard zijn sommige klinkers geworden tot tweeklanken die men elders in Limburg als enkelvoudige klinker uitspreekt. Een dief heet in de meeste plaatsen in Limburg bijvoorbeeld een ‘deef’, maar in Sittard een ‘deif’. In Sittard is een bloem een ‘bloum’ en geen ‘bloom’, zoals in het leeuwendeel van Limburg, en een stoel is een ‘stuil’ en geen ‘sjteul’, waarin de klinker weliswaar met twee letters weergegeven wordt, maar een enkelvoudige klinker is, die in andere talen vaak geschreven wordt als ö.
Niet alle klinkers hebben echter die verandering naar een tweeklank ondergaan. Op grond van een grote belezenheid en met een enorme precisie beschrijft Dols hoe deze ontwikkeling verlopen is en hoe je die wetenschappelijk kunt verklaren. Hij laat zien dat de overgang iets te maken moet hebben gehad met de toonhoogte waarop woorden uitgesproken werden. In de Limburgse dialecten kan de toon waarop je een woord uitspreekt, de betekenis van dat woord veranderen: bie met een langgerekte hoge toon betekent ‘in de buurt van’, terwijl het met een dalende toon ‘vliesvleugelig insect’ betekent. De Sittardse tweeklanken zijn ontstaan om die toonverschillen nog duidelijker uit te drukken. Dols ziet als een van de eersten een dialect niet langer als een verzameling willekeurige taalfouten, maar als een ingenieus systeem dat serieuze studie verdient.
De gegevens uit zijn eigen tijd verzamelt hij in de oorlogsjaren tijdens lange fietstochten in de omgeving van Sittard samen met zijn vriend Jan van den Bergh. Gegevens over de geschiedenis van het Sittardse dialect vindt hij in het stadsarchief, vooral in historische rekeningen die kooplui en ambachtslieden aan de gemeente hebben gestuurd. Omdat deze mensen weinig scholing hadden, schreven ze zoals ze spraken.
Willy Dols laat als lid van Onze Taal enkele malen van zich horen. Zo vraagt hij zich in juni 1938 af waarom Haarlemmer met twee m's geschreven wordt, terwijl de laatste klemtoon van de stadsnaam toch onbeklemtoond is. En in juni 1941 signaleert hij een opvallende zin in het Onze Taal-nummer ervoor, waarin sprake was van ‘onze vroegere burgemeesters’, in plaats van het tot dan toe correct geachte ‘voormalige burgemeesters’. Dols merkt op dat vroeger alleen als bijwoord in de woordenboeken staat, terwijl het kennelijk ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt wordt (inmiddels staat het ook op die manier in de woordenboeken).
Misschien komt het door zijn grote belangstelling voor de eigen taal en cultuur, maar Dols komt een paar keer in troebel water terecht. Zo schrijft hij in 1944 een bespreking van een gedicht van de Limburger Arnold Sauwen in het nationaal-socialistisch georiënteerde tijdschrift Frankenland. Omdat Dols dit soort besprekingen meestal onder een andere naam publiceert, is lastig na te gaan of ze ooit écht fout zijn geweest. Waarschijnlijk niet, maar hij begeeft zich zeker in een grijs gebied.
Dols ziet als een van de eersten een dialect niet langer als een verzameling taalfouten.