Van Aaf tot z
Baas
Dit jaar schrijft Aaf Brandt Corstius in Onze Taal maandelijks een column over wat haar opvalt aan de taal om haar heen. Aaf brandt Corstius studeerde vertaalwetenschap, schreef columns voor Nrc.next en doet dat tegenwoordig voor de Volkskrant.
Er zijn mensen die zich veel zorgen maken omdat Nederlanders hun Nederlandse taal doorspekken met woorden als trendy, weird en computer, omdat dat gemeen zou zijn voor de Nederlandse versies van deze woorden.
Het goede nieuws is: in andere talen worden ook Nederlandse woordjes gebruikt. Dus dat is dan toch een soort compensatie. Taalkundige Nicoline van der Sijs heeft ze zelfs geteld (zie ook het novembernummer van Onze Taal). Er worden wel zeventienenhalfduizend Nederlandse woorden in andere talen gebruikt.
Het Nederlandse woord dat het meest is uitgeleend aan andere talen is baas.
Dat is natuurlijk gênant. Probeer je als land al jaren van je koloniale verleden af te komen, is je belangrijkste exportwoord toch nog steeds zoiets onaangenaams als baas. Als in: ‘Wil je katoen voor me plukken, slaaf?’ ‘Ja baas. Is goed baas.’
Oké, er zijn ook onschuldiger Nederlandse woorden die het goed doen in het buitenland, zoals konijn. En dijk. En duin. Maar baas is het meest geëxporteerde.
Het deed me denken aan mijn reis naar Suriname, waar de mensen, zoals u weet, een behoorlijk woordje Nederlands spreken, gezien dat beschamende koloniale verleden. Wij namen een bootje naar een bijna-onbewoond gebied, midden in het diepste binnenland, en daar lieten we ons afmeren bij een bijna-onbewoond eiland.
Op dat eilandje woonde alleen een bosnegerin (over het woord neger schrijf ik nog wel een andere keer een column, maar u kent mij pas net, dus ik wacht daar nog even mee) met haar kinderen.
De bosnegerin heette Anneke.
Anneke was natuurlijk een ietwat komische naam voor een bosnegerin die in een flarderig rokje de hele dag platanenkoekjes aan het bakken was, en een houten hutje had dat ze af en toe verhuurde aan naar authenticiteit hunkerende toeristen zoals wij.
Mijn hoogblonde vriend M., die in die tijd in Suriname woonde, sprak een beetje Sranantongo. Maar hij vond het nodig om Anneke constant in het Nederlands te bejegenen. Of eigenlijk niet in het Nederlands: in het kleuter-Nederlands.
Elke keer als Anneke ons een platanenkoekje presenteerde, wreef M. uitgebreid over zijn buik, en dan zei hij heel langzaam: ‘Lekkerrrr... Anneke... Lekkerrrrrr.’
Dit, in combinatie met de schaars geklede Anneke, haar schamele hutje en dat ijverige gebak de hele dag, gaf mij het onaangename gevoel een postkoloniale slavendrijver te zijn.
Een baas, dus.
Maar goed. Ik weet niet of we ons voor baas eigenlijk het meest moeten schamen.
Een van de andere meestgebruikte Nederlandse woorden in exotische talen is niks.
Wat zegt dat over onze invloed in de wereld?
Aaf Brandt Corstius