| |
| |
| |
| |
Zien bij blinden
Jan Both - Ede
Gebaarders, gebarentaalgebruikers en gebarentaalvaardige personen zijn allemaal betere termen dan het in de kolommen van Onze Taal gebezigde gebarentaalsprekers, zo schrijft Marlijne Hemelaar in de juli/augustus aflevering van de rubriek ‘Reacties’. Bij gebarentaal is er immers geen sprake van ‘spreken’. In het oktobernummer brengt Wim Burger daartegen in dat het woord spreken heel vaak overdrachtelijk gebruikt wordt voor communicatie waar geen menselijk spraakorgaan aan te pas komt.
Iets vergelijkbaars doet zich voor bij visueel gehandicapten. Ik ben blind, en mensen zijn altijd huiverig om ‘tot ziens’ tegen me te zeggen. De meeste blinden gebruiken gewoon uitdrukkingen als ‘we zien wel’ of ‘ik zal eens kijken’, maar als men afscheid van ons neemt, hebben sommige mensen altijd de neiging om daar een alternatief voor te zoeken. Aan het eind van een telefoongesprek zeggen ze dan weleens ‘tot horens’. Ik heb dan altijd de neiging om te antwoorden dat ik geen horens heb.
| |
Latijnse uitspraakregels voor Griekse woorden
Drs. W.J. Claassen - Docent klassieke talen, bussum
Wat is de juiste uitspraak van de naam van de voetbalclub Heracles? In de rubriek ‘Reacties’ in het novembernummer geven twee lezers hier hun mening over, waarna het pleit beslecht wordt door classicus Adriaan Rademaker van de Universiteit Leiden. Alles wat collega Rademaker in zijn naschrift zegt over de uitspraak van Griekse woorden is juist en instructief, maar in één opzicht slaat hij de plank mis: het was niet Erasmus die heeft voorgesteld op de Griekse woorden de Latijnse uitspraakregels toe te passen, maar de Nederlandse geleerde H.C. Henning (Henninius) uit de zeventiende eeuw. Erasmus wilde juist de Griekse accenten gebruiken voor de klemtoon, ook al waren het oorspronkelijk muzikale accenten. Het is voor ons vrijwel onmogelijk het Grieks met muzikale accenten uit te spreken. Prof. dr. B.A. van Groningen heeft in de jaren vijftig van de vorige eeuw daartoe een interessante poging gedaan.
| |
Naschrift Adriaan Rademaker
Collega Claassen heeft mij inderdaad op een onzorgvuldige toeschrijving betrapt: de latiniserende beklemtoning van Griekse woorden gaat inderdaad op Henninius terug en niet op Erasmus. Erasmus' eigen positie in dezen is niet eenduidig: hij wijst er weliswaar op dat beklemtoning van geaccentueerde lettergrepen (destijds de algemene praktijk in navolging van het Byzantijns Grieks) ertoe kan leiden dat deze lettergrepen ook langer worden uitgesproken als ze eigenlijk een korte klinker bevatten. Een stress-accent werkt zo veronachtzaming van de kwantiteit van syllabes in de hand. Maar hij lijkt op dit punt geen eenduidige remedie te bieden. Henninius zag zijn voorstel overigens als een poging om van de postklassieke uitspraak dichter bij het klassieke ideaal te komen. In die zin zal hij zich een ‘Erasmiaan’ gevoeld hebben. Maar het voorstel was inderdaad niet afkomstig van Erasmus.
Foto: Nieuwsdienst Friesland Holland
| |
Een goed glas wijn
L. de Oude, Oud-Docent Nederlands
Een goed glas wijn is niet de juiste aanduiding voor ‘een glas goede wijn’, vindt Ilse Outmans-Johannes (‘Taalergernissen’, septembernummer), en Nicolaas Klei, auteur van de Supermarktwijngids, sluit zich hierbij aan (‘Reacties’, novembernummer). Ik ben het niet met hen eens. Het is niet zo moeilijk wat vergelijkbare gevallen te vinden: een mooie bos bloemen, een goed stuk vlees, een geurig bakje koffie, een blanco vel papier, enz. Zijn die allemaal verkeerd? Om er één uit te lichten: in een geurig bakje koffie zie ik meer een eenheid dan in een bakje geurige koffie. Ik ben van mening dat er bij deze twee formuleringen sprake is van nuanceverschil, van accent zo u wilt. In het tweede geval krijgt de koffie wat meer accent, in het eerste geval het bakje. Wat is daartegen? Je kunt naar mijn mening ook weleens doorschieten in je taalkritiek, zeker als je je beroept op wat er letterlijk staat. Taal is nu eenmaal niet altijd logisch.
| |
Friesland/Fryslân
Bauke Hofman - Lucaswolde
Bij de novemberaflevering van Frank Jansens rubriek ‘Hom of kuit’ over de wenselijkheid van Friestalige welkomstborden aan de grenzen van de provincie Friesland, stond ook een foto van zo'n bord. Daarop staat behalve ‘Wolkom yn Fryslân’ ook de tekst ‘provinsje fryslân / provincie fryslân’. En die allerlaatste aanduiding (‘provincie fryslân’) is mijns inziens niet correct.
Dat Friesland ‘Fryslân’ wil heten, mogen ze zelf weten, maar ze moeten die naam niet opdringen aan Nederland en het
| |
| |
Nederlands. We schrijven en zeggen in Nederland toch ook ‘Wenen’, ‘Berlijn’ en ‘Lissabon’ als we verwijzen naar Wien, Berlin en Lisboa?
| |
Kalender-rijtjes
Jan Both - Ede
Rutger Kiezebrink behandelt in zijn rubriek ‘Spelen met taal’ in het juli/augustusnummer het fenomeen ‘kalender-rijtjes’: woordrijtjes zoals graderen - raderen - aderen - deren - eren - ren - en - n. Lezer Kees Keizer reageerde hierop in het oktobernummer met een anekdote over een conferencier die zich op het podium voorstelde met: ‘Mijn naam is Rudolf Sluier. Met de s van sluier, de l van luier, de u van uier, de i van ier, de e van er en dan nog de r van... eh, eh... Rudolf!’
Dat deed me denken aan een andere leuke woordgrap: ‘Mijn naam is Kuier, met de k van koe, en de rest hangt eronder.’
| |
Ik heb zoiets van
Eric Munk - Zwolle
Ik las met plezier het herkenbare artikel van Peter-Arno Coppen over ik heb zoiets van (oktobernummer Onze Taal). Een jaar geleden begon ik op mijn werk deze in mijn ogen overbodige en irritante uitdrukking steevast aan te vullen met ‘brons’. Na de aanvankelijk wat geïrriteerde reacties van collega's is ik heb zoiets van nu volledig uit hun taalgebruik verdwenen.
| |
Spelvaardigheid
Hans Franse - Scheveningen
Het artikel ‘Komd een kind van de basisschool’ van Jannemieke van de Gein over de spelvaardigheid van basis- en middelbare scholieren (Onze Taal september) riep bij mij herinneringen en ergernissen op uit de tijd dat ik werkzaam was op de lagere school (zoals de basisschool toen heette) en later in het middelbaar onderwijs. Op de lagere school leerde ik de kinderen goed spellen, maar toen ik in het middelbaar onderwijs terechtkwam, zag ik dat de aandacht voor spelling sterk verminderde.
Wat mij altijd weer opviel, was dat collega's van vakken waarvoor werkstukken gemaakt moesten worden (aardrijkskunde, biologie, geschiedenis, enz.), niet op de spelling letten: de werkstukken zagen er dan ook niet uit. Als ik mijn leerlingen kapittelde over hun slechte spelling, zeiden ze: ‘Maar dit is aardrijkskunde en geen Nederlands.’ Het spellen was ver van de schrijfwerkelijkheid geraakt: bij andere vakken hoefde je niet op de taal te letten. Al had je bij wijze van spreken honderd spelfouten, dan nog had dit geen consequenties voor het rapportcijfer Nederlands.
Ik geloof nog steeds dat wanneer men consequent de spelling- en taaldiscipline in het gehele voortgezet onderwijs zou handhaven - bij spreekbeurten, bij proefwerken, bij werkstukken, bij eindexamens, en dat vanaf het begin van de brugklas tot en met het eindexamen -, dat dan de noodkreten die je nu vaak hoort niet meer zouden klinken.
| |
Huisnamen [1]: wijze golf
Tineke Fahner - Makkum
Dankzij mijn vriendin Dicky ben ik net een uur cadeau-abonnee, en nu al voel ik de opwelling om te reageren op het artikel over de bijzondere huisnamen dat Riemer Reinsma schreef in het novembernummer. Ons appartementengebouw voor senioren wilden wij niet met een traditionele ‘huppeldepupstate’ opzadelen - of nog erger: ‘staete’. Wij wilden wat originelers.
Wij dachten aan ‘de grijze golf’, die in de media vrijwel altijd negatief in het nieuws gebracht wordt. Maar in ons gebouw woont meer dan 1500 jaar levenservaring. Dat is in onze ogen eerder een ‘wijze golf’. Uiteindelijk werd het de Friese vertaling daarvan: De Wize Weage.
Het grandioze uitzicht op het Makkumer Diep met al dat ‘golvende’ water geeft nog eens extra diepgang aan de ‘Weage’ in de naam.
| |
Huisnamen [2]: Uitzonderlijk
C. Van Dam - Noordwijk
Hier in Noordwijk woont een begrafenisondernemer met een buitenhuis elders in het land. Dat huis draagt de toepasselijke naam Uitzonderlijk, oftewel ‘Uit zonder lijk’.
De Wize Weage (‘de wijze golf’): naam van een appartementengebouw voor senioren.
| |
Huisnamen [3]: Acht is meer dan duizend
D.E. Knibbe - Naarden
Ons huis heet ‘Acht is meer dan duizend’. Van oorsprong is het een spreekwoord, dat zoveel betekent als ‘oplettendheid (= acht) is belangrijker dan een zak vol geld’. Maar voor ons betekent het ook dat ons huis (met huisnummer 8) ons liever is dan veel andere huizen die we bewoond of gezien hebben.
| |
Ondertiteling teletekst
Cobi Dirkse - Leiden
In het novembernummer wijst S.M. Huijbregsen-van de Werfhorst, in haar artikel ‘Absurde teletekst-ondertitels’, op de uitglijders die soms in de op spraakherkenning gebaseerde ondertiteling van tv-programma's te vinden zijn. Omdat ik hardhorend ben en veel gebruikmaak van deze vorm van ondertiteling, herken ik de in het artikel genoemde voorbeelden. Ik heb er wel begrip voor dat dergelijke fouten kunnen ontstaan in geval van haastwerk, maar niet als het een van tevoren opgenomen programma betreft. Ik zag een keer een interview van een half uur met Jan Pronk, waarin de naam van prof. Jan Tinbergen consequent werd weergegeven als ‘Tim Berger’. Dat is nogal slordig!
| |
Twee- of meertaligheid? [1]: niet alleen Engels
Eep Francken - Leiden
In het novembernummer las ik in Jan Erik Grezels artikel ‘Tweetaligheid heeft de toekomst’ het pleidooi van Janet van Hell om al aan het begin van de basisschool Engels te geven, in plaats van aan het eind. Het achterliggende idee - ‘hoe jonger hoe beter’ - is niet nieuw, maar heeft blijkbaar de opeenvolgende ministers van Onderwijs
| |
| |
nooit bereikt. Mij viel op dat Van Hell alleen spreekt over het Engels. Dat is jammer, want onbedoeld bevordert ze daarmee een verkeerde ontwikkeling in ons onderwijs: de terugdringing van alle andere vreemde talen. Waarom zou men aan het begin van de basisschool, als het kinderbrein zoals zij het zegt ‘een spons’ is, die spons maar één vreemde taal voorhouden? Waarom geen drie?
| |
Twee- of meertaligheid? [2]: Canada
Inge Genee, Phd - Associate Professor of Linguistics, University of Lethbridge, Canada
Graag reageer ik op het artikel over professor Janet van Hell en haar onderzoek naar tweetaligheid. Vroege tweetaligheid is natuurlijk iets wat gestimuleerd moet worden. Elke taalkundige weet dat jongere kinderen gemakkelijker en beter een tweede (of derde, of vierde) taal leren dan oudere kinderen of volwassenen. Hier in Canada hebben ze dat op uitstekende wijze in praktijk gebracht met een bijzonder succesvol ‘immersion’-systeem, waarbij kinderen als het ware ondergedompeld worden in de tweede taal. Elk jaar levert dat duizenden tweetalige kinderen op die tamelijk vloeiend Frans spreken terwijl hun ouders alleen het Engels machtig zijn.
In Canada omvat tweetaligheid in het dagelijks taalgebruik overigens uitsluitend het Frans en het Engels. Als de tweede taal een andere taal is dan deze twee, moet je dat erbij zeggen. Toen mijn kinderen nog jong waren, leerde ik al snel om niet te zeggen dat ze tweetalig waren, maar dat ze Nederlands en Engels spraken. Janet van Hells visie van een tweetalig Nederland zoals die in het artikel naar voren komt, lijkt op wat we in Canada hebben, maar dan met Engels en Nederlands als standaardtalen in plaats van Engels en Frans.
Van Hell noemt twee belangrijke argumenten om kinderen jong Engels te leren. Het eerste is dat dat goed is voor hun toekomst in een geglobaliseerde wereld. Engels is dan een nuttige taal, maar Chinees of Spaans ligt evengoed voor de hand. Het tweede is dat tweetaligheid een positief effect heeft op andere cognitieve functies, en uiteraard hoeft die taal ook in dit geval niet het Engels te zijn. Laten we dus vooral niet de conclusie trekken dat Nederlandse kinderen allemaal Engels moeten leren, maar laten we streven naar een breed aanbod van tweede talen die allemaal vanaf zo jong mogelijke leeftijd worden aangeboden.
|
|