■ Vertaalbloopers
Maar kritiek of geen kritiek: de zalen stromen vol, en de boeken en dvd's vinden gretig aftrek. Hoe komt dat? Is dat typisch Duits, die plotselinge passie voor lichtvoetige taalkritiek? Heeft het te maken met de val van de Muur, die met de samenvoeging van Oost- en West-Duitsland tot taalonzekerheid heeft geleid? Het kan, maar het is niet erg waarschijnlijk: de populariteit van de columns dateert van 2003, ver na de Duitse eenwording.
Wie de recente geschiedenis van taalboeken in Nederland en Groot-Brittannië bekijkt, ziet verrassende overeenkomsten. Momenteel is een van de Nederlandse bestsellers Taal is zeg maar echt mijn ding van Paulien Cornelisse, met columns waarin modieus taalgebruik op de hak wordt genomen. Daarvóór had je I always get my sin (2005), een verzameling hilarische vertaalbloopers, en Een slipje van de sluier (1991), een Onze Taal-uitgave met ‘vermakelijke taalkronkels’. En in 1987 verscheen al de megaseller Turbotaal van Jan Kuitenbrouwer, die op onnavolgbare wijze het taalgebruik van de managers en de zakenwereld in de schijnwerpers zette.
In hetzelfde jaar dat de Zwiebelfischcolumn startte, verscheen in Groot-Brittannië het book Eats, Shoots & Leaves, van journaliste Lynne Truss, dat humoristisch begon maar zich ontpopte tot een vrij serieuze taalkritiek op het gebruik van de leestekens. Ook hiervan werden miljoenen exemplaren verkocht.
Eerder dan iets typisch Duits lijkt het dus een universeel recept voor succes: humor gecombineerd met taalkritiek. Taalfouten op een hilarische manier in de etalage zetten. Het kan natuurlijk ordinair leedvermaak zijn, maar misschien appelleert het wel aan het calvinistische gevoel dat je weliswaar plezier hebt, maar er ondertussen toch iets van opsteekt. Feit is dat het al jaren enorm populair is: lachen om fouten.