alleen over de schrijftaal. In Duitsland verkoos men daarbij veelal vormen uit de Hoogduitse dialecten, gesproken in de hooggelegen, bergachtige streken onder de lijn Keulen-Berlijn, en dus niet uit de noordelijke Nederduitse dialecten, die veel meer overeenkomsten hadden met de Nederlandse dialecten. Daardoor gingen de standaardvormen van het geschreven Nederlands en Duits duidelijk van elkaar verschillen. Dat gold aanvankelijk niet voor de spreektaal langs de staatsgrens.
Voor het eerst werd er nu ook nagedacht over de vraag wat de relatie is tussen Nederlands en Duits. Sommigen beschouwden Nederlands en Duits als zusjes van elkaar, als varianten van één en dezelfde taal. Vandaar ook dat de Nederlandse taal eeuwenlang aangeduid is als ‘Nederduits’. Anderen meenden dat het Duits de moedertaal van het Nederlands was. Beide partijen hadden warme gevoelens voor de verwante taal. Terwijl men in de Renaissance zijn uiterste best deed Latijnse en Franse leenwoorden te weren, zocht men in zijn puristische ijver heil bij de bloedverwant. En dat gebeurde wederzijds: Duitse puristen namen Nederlandse nieuwvormingen over en Nederlandse puristen deden hetzelfde met Duitse. Momenteel weten we lang niet altijd in welke taal een neologisme voor het eerst is gevormd. Zo bestaan er opvallende overeenkomsten tussen Nederlandse en Duitse wiskundige nieuwvormingen, vergelijk aftrekken - abziehen, driehoek - Dreieck, kegelsnede - Kegelschnitt, oppervlakte - Oberfläche en zwaartepunt - Schwerpunkt.
Een belangrijke intermediair tussen het Duits en het Nederlands was de Duitse purist Philipp von Zesen. Von Zesen kende het Nederlands goed, want hij woonde tussen 1642 en 1683 in Amsterdam. Hij was de oprichter van het Teutschgesinnte Genossenschaft voor de vervanging van vreemde woorden door nieuwvormingen, en een goede vriend van Vondel. Voor zijn nieuwvormingen, zoals Abstand, Bücherei, Gesichtskreis, Sinnbild en Staatsmann, nam Von Zesen het Nederlands als voorbeeld.