Guus Middag
Zong
Annabel
Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn nieuwe rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw.
Vandaag gaan we een quiz doen. Ik geef de tekst van een Nederlands lied en u moet raden welk woord is weggelaten. Tip: het fragment komt uit het lied ‘Annabel’, uit 1983, gezongen door Hans de Booij (soms ook gespeld met een y). De tekst is van Herman Pieter de Boer, de muziek van Boudewijn de Groot. Zo begint het:
Iemand zei: ‘Dit is Annabel.
Ze moet nog naar het station.
Neem jij de wagen, dan haalt ze het wel.’
Ik zei: ‘Da's goed’ en reed zo... als ik kon.
Wat moet er op de plaats van de puntjes staan? De kans is groot dat u hard zegt, of snel. Dat ligt in het Nederlands het meest voor de hand, en het is ook een sociaal wenselijk antwoord: een aardige jongen bewijst een aardig meisje in tijdnood een dienst door haar zo snel mogelijk naar de laatste trein te brengen. Maar het aardige van dit lied is dat het nu juist geen sociaal wenselijk gedrag wil bezingen - daar zijn andere media voor. Zanger Hans rijdt Annabel niet ‘zo snel als ik kon’ naar het station, maar ‘zo stom als ik kon’: met zo veel mogelijk omwegen, langs zo veel mogelijk stoplichten, zonder dat het al te veel opvalt. Hij vindt haar leuk, hij wil haar nog wel wat langer zien en probeert er dus voor te zorgen dat zij haar laatste trein net niet haalt. Zo gaat het lied verder:
We kwamen aan bij een leeg perron.
En ik zei: ‘Het zit je niet mee.’
Heel in de verte ging de laatste wagon.
En Annabel zei: ‘Oké, ik ga met je mee.’
Onze stomme chauffeur is dus geslaagd in zijn opzet. Annabel heeft haar trein gemist en gaat nu dan maar met hem mee - naar het tweede couplet.
Daar gaat het opeens allemaal heel snel. Ze slapen samen, de ochtend breekt aan, Annabel moet vroeg weg en vertrekt. Onze Hans, de vorige avond nog zo behulpzaam, denkt nu dat zij in haar eentje het station ook wel zal vinden. Hij zegt nog ‘tot ziens’, draait zich om en wil lekker doorslapen - ‘maar twee uur later was ik nog wakker, lag stil op mijn rug’. En dan blijkt dat hij haar toch niet zo gemakkelijk kan vergeten. Hij blijft twee dagen in bed liggen, in de war. Dan gaat hij haar overal zoeken, maar vergeefs. Hij merkt dat hij in zichzelf begint te praten. En soms wordt hij in verwarde toestand aangetroffen: ‘Iemand zei: “Je stond uren met je handen op de leuning van de brug.”’ En dan zingt hij nog maar eens zijn refrein - en nu komt het recht uit zijn hart, als de schreeuw van een roepende in de nacht: ‘Annabel, het wordt niets zonder jou, Annabel.’