■ Jeugdbendes
Asfaltjungle raakte aanvankelijk in de jaren vijftig in omloop als kritische metafoor voor de grotestadssamenleving die gedomineerd wordt door (criminele) jeugdbendes, waarbinnen en waartussen het recht van de sterkste geldt. In die betekenis gaat asfaltjungle op zijn beurt terug op de Engelse term asphalt jungle. Dat woord werd in de jaren twintig bekend in het Engels, maar echt populair werd het pas dankzij de verfilming van de roman The Asphalt Jungle (1949) van W.R. Burnett. Regisseur John Huston maakte op basis van dat verhaal, dat zich afspeelt in het criminele circuit van de grote stad, een film noir met de toen nog vrij onbekende maar wel al zeer aantrekkelijke Marilyn Monroe. De kritiek reageerde afwijzend op deze film en beschreef de personages als ‘dienaren van de misdaad, vaklui in diefstal en moord. Meer niet’ (Leeuwarder Courant, 23 december 1950).
Hoe negatief de kritiek er vanuit moreel standpunt ook op reageerde, dankzij de geromantiseerde weergave van de grotestadsproblematiek werd The Asphalt Jungle onder jongeren in Europa een cultfilm. Het is dan ook niet verwonderlijk dat asfaltjungle vanaf eind jaren vijftig mondjesmaat in de omgangstaal begon door te dringen, zoals blijkt uit de krantenkop ‘Politie in New York zuivert asfaltjungle’ (Leeuwarder Courant, 8 september 1959).
In de jaren zestig werd de onlangs overleden provovoorman annex antirookmagiër Robert Jasper Grootveld bekend met zijn kritiek op de ‘plasticmens in de westerse asfaltjungle’. Grootveld deed daar iets opmerkelijks. Hij gebruikte asfaltjungle om de door reclame en middenstand gedomineerde steden op de hak te nemen, terwijl asfaltjungle eerder juist andersom figureerde: als burgerlijke kwalificatie van een ongewenste stand van zaken.