niet serieus genomen te worden. Het idee dat de klank van woorden volkomen willekeurig is, ligt ten grondslag aan alle moderne theorieën over taal.
Psycho- en neurolinguïst Niels Schiller: ‘Ooit is er in taal vermoedelijk een duidelijkere relatie geweest tussen klank en betekenis.’
Foto: Astrid Koppers
Niels Schiller, hoogleraar psycho- en neurolinguïstiek in Leiden, durfde het onderwerp toch ter sprake te brengen, in 2004, in een oratie aan de universiteit van Maastricht. Daarin sprak hij uitvoerig over zijn gevoel dat er vaak wél een verband is tussen klank en betekenis.
Schiller beweegt zich op onverdacht wetenschappelijk terrein. Wat hij doet, is puur experimenteel: hij meet hoe snel mensen bepaalde woorden herkennen, of hij schuift zijn proefpersonen in een hersenscanner, om zo te kunnen achterhalen wat er in de hersenen gebeurt als mensen iets met taal doen.
Over de klank-betekenis-kwestie zegt hij: ‘Het is een van die fenomenen die nooit goed onderzocht zijn en die je misschien ook niet heel goed kunt onderzoeken. Of er is nog niet genoeg over nagedacht. Maar ik vind het een superspannende kwestie. Het prikkelt mijn fantasie.’
En ja, er blijkt ook wat recent empirisch onderzoek te zijn. ‘Mijn aandacht werd een paar jaar geleden getrokken door een heel leuk artikel in Language, zo'n beetje het bekendste blad in de taalwetenschap. Een onderzoek van Benjamin Bergen, van de universiteit van Hawaï.’
Bergen keek naar de gl- en sn-woorden in het Engels, die verwant zijn met de Nederlandse gl- en sn-woorden - ook al wordt die gl- in het Engels anders uitgesproken:
glimmer, glisten, glitter, gleam, glow...
snore, snout, snarl, snort, sniff, sneeze...
Bergen toonde aan dat mensen anders (sneller) reageren als ze dit soort woorden moeten herkennen. Die snelheid kan volgens hem alleen verklaard worden uit de bijzondere betekenisassociatie die gl- en sn- hier zouden oproepen.
Schiller: ‘Als er ooit in taal een duidelijkere relatie is geweest tussen klank en betekenis - wat ik vermoed -, dan zijn klank en betekenis inmiddels zó ver uit elkaar gedreven door taalveranderingsprocessen dat we het nu niet goed meer kunnen zien.’
Er zijn wel meer van dergelijke ‘semantische’ relaties, die vroeger misschien transparant waren, maar die nu heel ondoorzichtig en daardoor - schijnbaar - willekeurig zijn geworden. Schiller geeft een voorbeeld uit eigen onderzoek: grammaticaal geslacht.