Spaan
Patois
Al eerder (zomer 2005) schreef ik in Onze Taal een stukje over het patois dat mijn buren in Frankrijk spreken.
Van de week vroeg ik aan mijn buurvrouw Raymonde wanneer ze Frans had geleerd. Dat klinkt onbeleefder dan het is. Ik heb haar op het pad voor haar huis vaak genoeg horen praten in een onwaarschijnlijke taal met klanken die verwant leken aan het Provençaals. Frans kreeg ze pas op de lagere school, zei ze. Thuis spraken ze patois. Dat is veel meer dan een dialect. Het is een voor buitenstaanders onverstaanbare taal waarvan er in Frankrijk honderden, zo niet duizenden hebben bestaan. Taalgrenzen werden gevormd door de smalste beekjes, of de laagste heuvels tussen het ene en het andere dorp.
‘In Brivezac aan de Dordogne zeggen ze “bac” als ze een koe bedoelen, wij zeggen “vats”’, zei Raymonde. Ik dacht meteen aan de befaamde Rue du Bac in het artistiekere deel van Parijs. Gewoon Koestraat dus. Het is nogal een verschil, dat tussen bac en vats. Hemelsbreed ligt Brivezac misschien zeven kilometer hiervandaan. De verschillen gingen zó ver dat planten en sterren hun eigen namen hadden in elk ander dialect. Nog in de jaren zeventig achtte president Pompidou het nodig een redevoering te houden waarin hij betoogde dat er in Frankrijk geen plaats meer was voor regionale talen. Maar nog altijd spreken ze Bretons in Bretagne, Baskisch en Catalaans in het zuidwesten, een soort Vlaams in het noorden en een Duitse variant in de Elzas. Menton heet ook Mentone en Nice: Nizza.
Alleen het patois zal wel uitsterven, hoewel Raymonde aan haar kleindochter in het nieuwbouwhuis de oude woorden leert.
In de tijd van de Franse Revolutie was het toch weer een geestelijke geweest, abbé Henri Grégoire, die inzag dat er slechts van een Franse staat en een eigen cultuur sprake zou kunnen zijn bij één officiële taal. Voor hem was het patois de taal van bijgeloof en onderdanigheid. Pas door dezelfde taal te spreken zouden de keuterboeren en andere armen zich aaneen kunnen sluiten om het begin van een vuistje te maken. Revolutie of niet, het Frans was de taal van een elite. Frans spreken werd in de provincie vaak belachelijk gemaakt. Die geaffecteerde manier van doen noemden ze ‘francimander’. (Zie ook het onlangs verschenen De ontdekking van Frankrijk, van Graham Robb.)
‘Ach, het is de taal van mijn ouders en mijn grootouders, dus is het mijn taal’, zei Raymonde. Ik vertelde dat ik had gelezen dat er in de Pyreneeën een taal bestond, een soort fluitend schreeuwen, of andersom, die gebruikmaakte van de akoestiek van het terrein. Mensen konden elkaar over een afstand van twee kilometer boodschappen toeroepen.
‘'s Zomers als de kinderen buiten spelen, kunnen we ze overal roepen. Dan hoor je de echo van de heuvel terugkomen’, zei ze glimlachend.
Het is waar. Je kunt hier in de vroege zomeravond een gesprek voeren met iemand die aan de andere kant van het weiland bij Marcel op het erf staat.
Henk Spaan
Van Henk Spaan verschijnt dit voorjaar bij Nieuw Amsterdam het boek De rapen zijn gaar (Les carottes sont cuites). Een tweede huis in Frankrijk.