dat al door woorden aan dat Grieks te ontlenen. Dat hing samen met het feit dat de Grieken hele oorspronkelijke mensen waren die de rest van de wereld al heel vroeg een stuk vooruit waren op de gebieden van kunst en wetenschap. Odysseus en Penelope waren er vóór Vergilius en Ovidius.
Op hun beurt waren de Romeinen doorgeefluik van veel Grieks erfgoed. Ze hadden grote stukken van West-Europa veroverd, en hun hogere beschaving overgedragen aan de bezette volken, die geïmponeerd waren door zolder en kelder (solarium en cellarium), door lans (lancia) en poort (porta). En sprekers van Romaanse talen beschouwen zich - deels terecht, deels niet - als erfgenamen van die ‘superieure’ beschaving, en kijken daarom minachtend neer op sprekers van Germaanse en Slavische talen. (Het Engels is een uitzondering, die steeds meer gewicht krijgt in internationale contacten.)
Binnen de Germaanse talen speelt de grootte van de taalgebieden: Nederlandstaligen, in totaal 22 miljoen mensen, kijken vaak neer op Friezen, die nog niet aan een half miljoen komen. Maar 115 miljoen Duitstaligen doen hetzelfde met ons. Wij hebben een minderwaardigheidscomplex ten opzichte van alle taalgebieden om ons heen; wij staan dus - afgezien van de arme Friezen - helemaal onder aan de pikorde tussen de Europese talen. Maar zoals gezegd: taalkundig is daar geen enkele reden voor; hier past alleen de benaming ‘onwetenschappelijke taaldiscriminatie’.