| |
| |
| |
Nicoline van der Sijs
Etymologica
Nederlands-Engelse wisselwerking
Momenteel neemt het Nederlands veel leenwoorden over uit het Engels. In het verleden is dat wel anders geweest, zo blijkt in deze aflevering van ‘Etymologica’.
De afgelopen eeuw is het Engels de grootste leverancier van leenwoorden in het Nederlands. Toch valt het totale aantal Engelse leenwoorden nog steeds in het niet vergeleken bij dat uit de Romaanse talen, met name Frans en Latijn. Ik heb ooit in de tweede druk van het Etymologisch woordenboek van Van Dale berekend dat van alle woorden die daarin staan, 51 procent afkomstig is uit een Romaanse taal en slechts 8 procent uit het Engels. Als we kijken naar het daadwerkelijke gebruik van woorden in een krant, is dat verschil nog groter: 25 procent van de woorden die op een willekeurige krantenpagina voorkomen, komt uit een Romaanse taal en slechts 2 procent uit het Engels. En van de nieuwe woorden die in een bijgewerkte druk van de Nederlandse woordenboeken worden opgenomen, is minder dan 15 procent een Engels leenwoord.
Natuurlijk, in sommige domeinen, zoals de ICT, is het percentage leenwoorden veel hoger. Maar dan spreken we van jargon, en dat is per definitie een vluchtig deel van de Nederlandse woordenschat. Geregeld verdwijnen Engelse leenwoorden weer of worden ze vervangen door iets Nederlands; zo zijn beeldscherm, tiener en strafschop in de plaats gekomen van monitor, teenager en penalty.
Stilleven van Pieter Claesz (1596-1661). Het woord stilleven kwam in het Engels terecht als still life.
Leenwoorden hebben bovendien nooit de structuur van de taal aangetast, en dat gebeurt ook nu niet door de Engelse leenwoorden. Nederlanders passen de leenwoorden simpelweg aan hun eigen taal aan. Dat is al eeuwenlang probleemloos gebeurd met leenwoorden uit allerlei talen zonder dat het Nederlands daardoor is bedreigd, verloederd of verkracht, zoals sommigen wel beweren.
| |
■ Nederlands als donor
Maar er is ook een andere kant aan deze zaak: het ontlenen van woorden is bepaald geen eenrichtingsverkeer geweest. Sterker nog: er zijn vele eeuwen geweest dat het Nederlands de gevende en het Engels de ontvangende taal was.
De meeste Nederlandse ‘uitleenwoorden’ zijn terechtgekomen in de talen van de voormalige koloniën en in de Scandinavische talen (via de Hanze uit het Nederduitse en Oost-Nederlandse gebied). Maar direct daarna is het ironisch genoeg het Brits-Engels dat de meeste Nederlandse leenwoorden heeft overgenomen. Op basis van de Oxford English Dictionary, dat de Engelse woordenschat van het midden van de twaalfde eeuw tot heden beschrijft, kom ik in het Engels op ongeveer 1500 Nederlandse leenwoorden. Een deel daarvan is inmiddels verouderd of wordt slechts op een beperkt gebied gebruikt. In 1939 heeft J. Bense in zijn boek A Dictionary of the Low-Dutch Element in the English Vocabulary alle Nederlandse en Nederduitse woorden gepubliceerd die ooit ergens in enige variant van het Engels zijn gebruikt. Hij kwam op maar liefst 5000 woorden, waaronder onvermijdelijk veel eendagsvliegen.
| |
■ Water en bier
Vóór 1800 nam het Nederlands nauwelijks woorden over uit het Engels, en de woorden die werden overgenomen, betroffen met name typisch Engelse vindingen, ontdekkingen of bijzonderheden: scheepvaarttermen (brik, log, pakketboot, praaien), exotische dierennamen (albatros, alligator, jaguar, kangoeroe, pinguïn), namen voor hondensoorten (bloedhond, dog, buldog), sporttermen (regatta), en aanhangers van verschillende in Groot-Brittannië ontstane geloofsrichtingen: methodist, puritein en quaker.
Juist in de periode vóór 1800 is daarentegen de Nederlandse invloed op het Engels het grootst. De eerste Nederlandse leenwoorden duiken al in de twaalfde eeuw op. Het gaat om een handjevol woorden, waarvan het bekendste dam is (ook toen al waren de Nederlanders vermaard om hun watermanagement: dijk, polder en inpolderen zijn eveneens, zij het later, door het Engels overgenomen). In deze periode bestonden er al handelscontacten tussen beide landen. Belangrijker was echter dat de hertog van Normandië, Willem I, in 1066 koning van Engeland werd. Willem sprak zelf weliswaar Frans, maar zijn entourage omvatte ook Vlamingen. Een deel van hen vestigde zich in Groot-Brittannië. Vanaf dat moment tot ongeveer 1700 was er een gestage immigratie van Noord- en Zuid-Nederlandse handwerkslieden. Deze waren namelijk in industrieel opzicht de meerderen van de Engelsen en konden dus een goed belegde boterham verdienen in Engeland. Zij introduceerden nieuwe vormen van nijverheid, waarvan weven de belangrijk- | |
| |
ste was. En zo verschenen in het Engels leenwoorden als spool van spoel en flock van vlok. Bierbrouwers brachten hop, coop (‘kuip’) en tub (‘tobbe’). De Engelsen namen woorden voor instrumenten over, zoals drivel (‘drevel’), hack (‘hak’), peg, plug en tackle (‘takel’).
De term van der Waals forces verwijst naar een vinding van de Nederlandse natuurkundige Johannes Diderik van der Waals (1837-1923).
| |
■ Oorlogshandelingen
Het nauwst waren de contacten met Groot-Brittannië in de zestiende en zeventiende eeuw, mede doordat veel Noord- en Zuid-Nederlanders in de Tachtigjarige Oorlog daarnaartoe vluchtten, en door de oorlogshandelingen die op Vlaams grondgebied plaatsvonden. De meeste woorden zijn dan ook in deze twee eeuwen overgenomen, met een uitloop in de eerste helft van de achttiende eeuw. Denk aan oorlogstermen als beleaguer (‘belegeren’), enlist (‘inlijsten’), furlough (‘verlof’), hireling (‘huurling’), knapsack (‘knapzak’), lifeguard (‘lijfgarde’), onslaught (‘aanslag’), plunder (‘plunderen’), tattoo (‘taptoe’), undermine (‘ondermijnen’) en uproar (‘oproer’).
Ook de superieure zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst heeft veel sporen in het Engels nagelaten, zoals easel (‘ezel’), etch (‘etsen’), foreground (‘voorgrond’), landscape (‘landschap’), masterpiece (‘meesterstuk’), still life (‘stilleven’) en stipple (‘stippel’).
Lang niet alle uitleenwoorden hebben te maken met een speciaal vak. Opvallend is juist het grote aantal ‘algemene’ woorden: woorden als bluff (‘bluffen’), booze (van het Nederlandse buizen, ‘zuipen’), luck (‘geluk’), loiter (‘leuteren’), mangle (‘mangelen’), pack (‘pak’), slip (‘slippen’) en smuggle (‘smokkelen’).
| |
■ Omgedraaide stroom
In de loop van de achttiende eeuw draaide de richting van de leenwoordenstroom om: niet meer van de Lage Landen naar Groot-Brittannië maar andersom. Dat hing nauw samen met de toenemende Engelse invloed op handel en nijverheid. De spoorwegen, stoomboot en industriële revolutie vonden hun oorsprong in Groot-Brittannië. De nieuwe Nederlandse staatsregeling werd geënt op het Engelse parlementaire regeringsstelsel. Op literair gebied (Jane Austen, de Brontë's, Dickens, Kipling, Walter Scott) en wetenschappelijk terrein (Darwin, Spencer) beïnvloedden de Engelsen de rest van de wereld.
De Nederlandse invloed op het Engels is in de twintigste eeuw voornamelijk beperkt tot de wetenschapstaal. Verschillende uitvindingen werden met hun naam overgenomen, bijvoorbeeld superconductor en superconducting als vertalingen van supergeleidend en supergeleider, twee ontdekkingen van Heike Kamerlingh Onnes. Nederlandse wetenschappers verbonden hun naam aan een vinding en wisten zo tot het Engels door te dringen, vandaar onder andere termen als van der Waals forces, Zeeman effect, Lorentz contraction, van 't Hoff equation, Oort('s) (comet) cloud, Kuiper belt en Vroman effect. De klapschaats en het korfbal stammen uit Nederland en hun namen zijn, in de vormen clap skate en korfball, erkend door de internationale sportorganisaties.
| |
■ Meer gegeven of genomen?
Heeft het Nederlands nu meer gegeven dan genomen? Dat is niet zo eenvoudig te bepalen. Het beste is om te kijken naar twee qua omvang vergelijkbare woordbestanden. In de Oxford Dictionary of English Etymology wordt van ongeveer 20.000 algemeen gebruikelijke Engelse woorden de herkomst gegeven, en ongeveer 650 daarvan blijken ontleend aan het Nederlands, oftewel 3,3 procent. In mijn Chronologisch woordenboek (2001) staan ruim 18.540 moderne Nederlandse ingangen, en 1863 daarvan zijn Engelse leenwoorden, oftewel 10 procent. Dat zou dus betekenen dat het Nederlands driemaal zo veel leenwoorden uit het Engels heeft overgenomen als andersom. Daar moet echter wel bij worden aangetekend dat de woorden die het Engels uit het Nederlands heeft geleend, zich een vaste plaats in het Engels hebben veroverd, terwijl de Engelse leenwoorden relatief vers zijn. Er komen woorden bij, maar er vallen er ook veel af, waardoor het uiteindelijke percentage leenwoorden over een eeuw heel goed lager zou kunnen uitvallen.
3,3 procent Nederlandse woorden in het Engels is bepaald substantieel te noemen. Hoewel precieze cijfers moeilijk te geven zijn en per definitie discutabel, lijkt de Brits-Engelse woordenschat in aflopende volgorde het meest geleend te hebben uit het Latijn, Frans, Scandinavisch (uit de tijd van de Noormannen), Nederlands, Italiaans en diverse talen uit de koloniën. Nederlands staat dus op de vierde plaats. Andersom staan Engelse leenwoorden in het Nederlands op de derde plaats, na Franse en Latijnse. Veel ontlopen Engels en Nederlands elkaar dus niet qua wederzijdse invloed.
| |
■ Moederschoot
En dan is er nog een bijkomende aardigheid van het grote aantal woorden dat momenteel uit het Engels geleend wordt. Een deel van die ‘Engelse’ woorden is namelijk van Nederlandse origine en keert nu terug in de moederschoot, hoewel ze inmiddels Engelse trekken hebben aangenomen (zie het kader). De meeste van deze woorden zijn bovendien internationaal, dat wil zeggen dat een groot aantal talen ze uit het Engels geleend heeft. Dankzij de Engelse mondiale invloed worden dus Nederlandse woorden verder over de wereld verbreid.
| |
Teruggeleend
Er bestaan Engelse woorden die van oorsprong Nederlands zijn, en door ons zijn teruggeleend, meestal met veranderde vorm en betekenis.
boss van het Nederlandse baas
brandy ooit geleend als brandewine, ‘brandewijn’
cruiser van kruiser
dope van doop, ‘saus, stof waarin men iets doopt’; in het Engels heeft het woord een betekenisontwikkeling doorgemaakt naar ‘drugs’
gin van het oudere geneva, ‘jenever, genever’
golf van kolf (het spel)
pickles van pekel
rack van rek
shock van schok
skate van schaats
sketch van schets
skipper van schipper
snack van snakken, ‘happen’
yacht van jacht
yawl van jol
|
|