Spaan
Heel wat
In een column in de Volkskrant las ik deze zin: ‘Het is zeer wel denkbaar dat haar beveiliging heel wat eenvoudiger te organiseren is in de Verenigde Staten dan in ons land, en ook nog een stuk goedkoper.’
Dat het hier over Hirsi Ali gaat, doet niet ter zake. Mij gaat het om de vorm.
Eerst brak ik me het hoofd over de combinatie zeer wel. Welk woord schitterde door overbodigheid?
‘Het is wel denkbaar dat haar beveiliging (etc.).’
Of: ‘Het is zeer denkbaar dat haar beveiliging (etc.).’
De schrijver bedoelt, gezien het aplomb in de context, waarschijnlijk: ‘zéér denkbaar’.
Nu vroeg ik me af: werd denkbaar denkbaarder door het toegevoegde bijwoord? Nee toch? Iets is denkbaar of niet denkbaar. Zeer wel kunnen we missen als kiespijn.
‘Het is denkbaar dat haar beveiliging (etc.)’ is in zijn beknoptere vorm sterker dan met zeer wel erbij.
Daarna stuitte ik op de combinatie heel wat. Volgens de schrijver zou die beveiliging van Hirsi Ali in de VS ‘heel wat eenvoudiger’ te organiseren zijn.
Ik zag een parallel tussen zeer wel en heel wat, de parallel van de overbodigheid. Deze auteur klampt zich vast aan vergroting. De eenvoud is hem niet genoeg. Hij heeft heel wat nodig om zijn mening kracht bij te zetten. De schrijver houdt ervan met zijn vuist op tafel te slaan. Ten onrechte, want ook deze mededeling wordt versterkt door weglating.
‘Het is denkbaar dat haar beveiliging eenvoudiger te organiseren is in de Verenigde Staten dan in ons land, en nog een stuk goedkoper ook.’
Ik keek naar de interpunctie en zag een overbodige komma. Het woordje en heft de noodzaak van de komma op. Dat heb ik op de lagere school geleerd.
Op de plek van ook heb ik kritiek, evenals op het gebruik van een stuk. Daar gaan we weer met dat benadrukken. Waarom kan iets niet gewoon goedkoper zijn?
Ziezo, het was even doorbijten maar we zijn eruit. De aan het begin geciteerde zin had beter kunnen luiden: ‘Het is denkbaar dat haar beveiliging eenvoudiger te organiseren is in de Verenigde Staten dan in ons land en nog goedkoper ook.’
Het slot van de zin blijft een probleem. De een is stilistisch begaafder dan de ander.
Is het zeer wel denkbaar dat de schrijver van dergelijke zinnen, Max Pam, zijn gezag behoudt als literair recensent van HP/De Tijd? Waarom niet? Zelf schrijf ik over voetballen en hoewel ik beter voetbal dan Max Pam schrijft, heeft mijn techniek op dat terrein weinig om het lijf.
Henk Spaan