| |
| |
| |
| |
Meer dan een robot
Taal in het werk [8]: de gebarentolk
Saskia Aukema
Veel mensen verdienen hun brood met taal; denk aan schrijvers, journalisten, taaldocenten, vertalers en redacteuren. Maar ook in veel andere beroepen speelt taal op zijn minst een flinke bijrol. In Onze Taal worden ze op gezette tijden geportretteerd. Deze keer: de tolk gebarentaal.
Het is 6.50 uur, tien minuten voor het eerste NOS Journaal van de dag. Sandra Markies heeft van de journaalredactie een uitdraai gekregen van de teksten die presentator Herman van der Zandt zo direct zal voorlezen. ‘Een makkelijk journaal vandaag’, zegt ze, terwijl ze de teksten doorbladert. ‘Niet veel moeilijke termen en ingewikkelde namen.’ Sandra Markies is een van de zeven gebarentolken die de ochtendjournaals van de NOS in Nederlandse Gebarentaal vertalen voor doven en slechthorenden (vanaf hier kortweg ‘doven’). Drie keer per ochtend gaat ze ‘live’, vanaf 7.00 uur ieder heel uur, en tussendoor tolkt ze ook het Jeugdjournaal van de avond ervoor, dat iets later in de ochtend wordt uitgezonden.
Het journaal wordt inmiddels zeven jaar getolkt, en Markies was er bijna vanaf het begin bij - eerst als vakantieinvaller, daarna als vaste kracht. Markies: ‘In het begin begreep lang niet iedereen waar wij nou precies voor nodig waren. Een van de eerste tv-programma's met een tolk gebarentaal was de Troonrede, en daarvan sprak men destijds schande: al dat oneerbiedige armgezwaai van die tolken vóór onze koningin! Veel mensen, onder wie ook sommige journaallezers, begrepen niet waarom doven de journaals niet gewoon konden liplezen of waarom de ondertiteling via teletekst niet volstond. We hebben vaak moeten uitleggen dat gebarentaal de taal is waarin doven zich het best kunnen uiten en die zij het best kunnen begrijpen. Niet alle doven beheersen het Nederlands goed, en zelfs als ze er vaardig in zijn, vergen lezen en spraakafzien veel concentratie. Er zijn nog steeds misverstanden, maar beetje bij beetje is er toch steeds meer waardering gekomen voor de getolkte uitzendingen.’
| |
■ ‘Niet te tolken’
In die laatste minuten voor het eerste ochtendjournaal zoekt Markies nog even snel het gebaar op voor Somaliër - dat woord zal de nieuwslezer straks gebruiken om de nationaliteit aan te duiden van een van de belagers van Ehsan Jami, voorzitter van het Comité voor Ex-Moslims. Markies duikt in een van de gebarentaalmappen die in haar eigen studio staan, en ze surft naar het - voor iedereen toegankelijke - online videowoordenboek van het Nederlands Gebarencentrum. Ook over ex-moslim denkt ze even na.
Dan begint het journaal: personeel in verzorgingstehuizen wordt onvoldoende
| |
| |
beschermd, Rusland heeft mogelijk een bom gegooid op het Georgische dorp Tsitelubani en Nederland won de dag ervoor een honkbalwedstrijd van Japan ondanks goed spel van tegenstanders Okayama, Sakakibara en Iwamoto. De nieuwslezer leest, Markies vertaalt - rustig en beheerst, maar met veel mimiek.
‘Pfff, die Japanse namen,’ verzucht Markies na afloop, ‘die waren echt niet te tolken.’ Ze kwamen voor Markies als een verrassing, want alleen de teksten van de nieuwslezer worden voor haar uitgeschreven en die van reportages en de sportverslagen tussendoor niet. Ook het bericht over de Russische bom in Georgië was nieuw voor haar. Dat had de redactie op het laatste moment toegevoegd aan het journaal. Om kwart over zeven zoekt Markies ook Georgië op in de mappen, zodat ze in het uur erna het officiële gebaar voor dat land kan maken in plaats van de geïmproviseerde versie in de eerste uitzending (het gebaar voor de letter g, met het ‘mondbeeld’ voor Georgië). ‘Het journaal blijft spannend om te doen’, zegt Markies. ‘Het gaat razendsnel, en soms mis je dingen. Het is dan de kunst om de draad weer rustig op te pakken, en het in het journaal erna beter te doen.’ Over de twee journaals die volgen, is ze een stuk tevredener.
| |
■ Zonde
Het tolken van het NOS Journaal is niet alleen een vroege, maar ook een tamelijk eenzame bedoening. In de aparte studio voor de tolken is zelfs geen cameraman aanwezig - alles wordt op afstand bestuurd. ‘Het lijkt me vreemd om te tolken zonder doven in de buurt’, zegt Famke de Vries. Zij rondde vijf jaar geleden haar opleiding af, en werkt sindsdien - zoals bijna alle ruim tweehonderd gebarentolken in Nederland - op freelance-basis voor een zeer gevarieerde klantenkring: van basisschoolleerlingen tot bejaarden, van slachtoffers van misdrijven tot verdachten ervan en van de Gereformeerde Gemeente tot grofgebekte pubers. Vandaag tolkt ze voor Eva Westerhoff. Zij is doof en werkt op een kantoor in Soesterberg.
Net als andere doven en slechthorenden krijgt Westerhoff in werksituaties een tolk ter beschikking voor vijftien procent van haar contracturen. Zo heeft de overheid dat in 1998 bepaald in de toenmalige Wet (re)integratie arbeidsgehandicapten. Volgens diezelfde wet kunnen scholieren en studenten tijdens school en studie alles getolkt krijgen. Privé hebben doven ook recht op een tolk, dertig uur per jaar, maar volgens Westerhoff maakt lang niet iedereen daar gebruik van. Mensen zijn vaak bang om aan het eind van het jaar tekort te komen: ‘Zonde is dat. Zelfs áls je door je tijd heen raakt, kun je bijna altijd wel extra uren aanvragen.’ Westerhoff weet waar ze het over heeft - niet alleen uit eigen ervaring, maar haar werk bestaat onder andere uit de bemiddeling tussen doven en tolken.
| |
■ Vloeken
Als de telefoon van Westerhoff gaat, klinkt het: ‘Goedemorgen, u spreekt met Eva Westerhoff van Tolknet via een gebarentolk. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ De beller is van een bedrijf voor kantoorartikelen, en heeft een
‘Pfff, die Japanse namen,’ verzucht Markies na afloop, ‘die waren echt niet te tolken.’
vraag over een bestelling die gedaan zou zijn. Famke de Vries zet de vraag om in Nederlandse Gebarentaal, en het door Westerhoff gebaarde antwoord vertaalt ze weer in het Nederlands. De beller heeft ondanks de openingszin duidelijk niet door dat ze via een tolk praat, en verwonderlijk is dat niet: de vertalingen verlopen met een minimale vertraging, en op een natuurlijke toon.
De Vries hecht daar ook groot belang aan: vrolijke blikken van Westerhoff zet ze bewust om in lachjes, en als er een mevrouw belt met een warrig verhaal, wordt dat ook zo vertaald. Foutjes worden dan ook nooit door haar weggepoetst: ‘Die mevrouw van net zei bijvoorbeeld dat het morgen woensdag is, terwijl ik weet dat het dan donderdag is. Dat soort dingen vertaal ik fout mee, ook al maakt het voor het gesprek eigenlijk niets uit. Op die manier geef je doven de kans zélf in te grijpen.’ Voor vloeken hanteert ze een soortgelijke regel: ‘Sommige tolken censureren grove taal door alleen maar te zeggen dát er gevloekt wordt, en niet om welke vloek het precies gaat. Ik heb daar begrip voor, maar op die manier ontneem je doven wel de gelegenheid om er iets van te zeggen, of voor hetzelfde geld: om erom te lachen.’
| |
Nederlandse Gebarentaal
Veel mensen kennen gebarentaal vooral van televisie. Bij de ochtenduitzendingen van het (jeugd)journaal, en ook bij enkele andere gelegenheden (de Troonrede, de intocht van Sinterklaas) staat rechts in beeld een tolk die het gesproken woord omzet in Nederlandse Gebarentaal. Verschillende dingen vallen daarbij op. Zo zijn sommige gebaren best te begrijpen voor buitenstaanders. Het gebaar voor aardbeving bijvoorbeeld: dat wordt gemaakt door met platte handen schokkende bewegingen te maken. Ongeveer eenderde van de gebarenwoorden beeldt in mindere of meerdere mate iets van de werkelijkheid uit, maar bij het overgrote deel van de woorden is er niet zo'n directe relatie tussen het gebaar en dat waarnaar het verwijst. Ook opvallend - en vaak geparodieerd - is de mimiek van de tolk. Daarmee wordt de gevoelswaarde van de boodschap aangegeven (vergelijkbaar met intonatie in gesproken taal), en ook kan de betekenis veranderen bij een andere gezichtsuitdrukking. Gebaren nemen niet meer tijd in beslag dan gesproken tekst, ondanks de ‘grovere’ communicatiemiddelen (armen en handen in plaats van tong en lippen). Dat komt doordat in gebarentaal vaak hele woordgroepen tot één beweging zijn samen te ballen. Voor ‘ik geef jou een pakket’ gaat het gebaar voor pakket (waarbij de handen staan alsof er een pakket wordt vastgehouden) van de ik-persoon richting de jijpersoon.
Wat tot slot opvalt, is dat er naast het getolkte journaal geen programma's zijn voor doven. Daar is te weinig geld voor. Voor dove kinderen die nog geen ondertitels kunnen lezen, is er al helemaal niets op tv. Veel doven hopen dat dat alles in de toekomst zal veranderen, bijvoorbeeld als de Nederlandse Gebarentaal erkend wordt à la het Fries. Maar de kansen op die vorm van erkenning zijn volgens het ministerie van VWS klein.
| |
■ Het kuiltje van Dittrich
Ook Sandra Markies vertaalt in principe alles, maar tijdens het journaal is daar niet altijd tijd voor. ‘Deze homerun van
| |
| |
Okayama’ wordt in alle journaals van die ochtend ‘deze homerun’, terwijl ze wijst naar de fortuinlijke Japanner. Markies: ‘Het blijft een dilemma: eigenlijk wil je niets achterhouden, maar dit soort namen zou je letter voor letter moeten spellen met het handalfabet. Dat kost heel veel tijd, en de nieuwslezer wacht niet. Ik probeer daarom steeds de afweging te maken of een naam iets toevoegt aan het beeld.’Namen die vaker voorkomen, krijgen na een tijdje een eigen gebaar. Sommige namen komen overeen met bestaande woorden, en dan is een gebaar snel verzonnen. Zo krijgt de Nederlandse honkballer Engelhardt die ochtend van Markies als vanzelf een naamgebaar dat bestaat uit de gebaren voor engel en hart. Maar niet alle namen hebben zo'n duidelijke betekenis. Wat bijvoorbeeld te doen met de namen van Boris Dittrich, minister Donner en ex-moslim Ehsan Jami?
De gebarentolken beslissen niet op eigen houtje welke gebaren er voor hen gebruikt gaan worden, maar overleggen op gezette tijden (zoals na een kabinetsformatie) met het Nederlands Gebarencentrum. Dat onderzoekt voortdurend welke gebaren er voor bepaalde nieuwe begrippen in omloop zijn in de dovenwereld. Veel van die gebaren worden gepubliceerd in het door doven veelgelezen maandblad Woord & gebaar, zodat de termen vliegensvlug bekend zijn.
Het gebaar voor Boris Dittrich werd op die manier ‘kuiltje in kin’ en dat voor minister Donner ‘fietsen’, omdat hij vooral in het begin van zijn ministerschap vaak op de fiets voor de camera verscheen. En of Jami een naamgebaar krijgt, zal de toekomst moeten uitwijzen.
| |
■ De spijker op de kop
Is er zoiets als een voor gebarentolken ideale journaaltekst? ‘Sommige redacteuren hebben er een handje van het onderwerp van het bericht helemaal achter in de zin te plaatsen. Een lastige zin vind ik bijvoorbeeld “Er is tien jaar lang aan gewerkt, maar vanmiddag werd hij dan toch officieel geopend: de Betuwelijn.” Als je vertaalt, doe je dat niet woord voor woord. Eerst vorm je een soort plaatje in je hoofd en dát ga je vertalen. Als ik van tevoren niet weet dat het over de Betuwelijn gaat, kan ik dat beeld pas vrij laat vormen, en dan loop ik dus gelijk flink achter op de gesproken tekst.’
Het gebaar voor ‘Jan Marijnissen’ is hetzelfde als dat voor os, vanwege zijn woonplaats Oss.
Illustraties: Saskia Heuer. Eerder verschenen in Woord & gebaar
Het gebaar voor ‘Femke Halsema’ verwijst naar de hals in haar naam.
Het gebaar voor ‘Geert Wilders’ is geïnspireerd op diens kapsel.
Gebarentolk Famke de Vries tolkt een gesprek voor Eva Westerhoff.
Foto: Onze Taal
Figuurlijk woordgebruik als de spijker op de kop slaan vormt eveneens een struikelblok. Vooral doven die in hun jeugd niet veel Nederlands hebben meegekregen, hebben daar problemen mee. Net als met woordgrapjes. Markies: ‘Je probeert ze soms toe te lichten, maar dat maakt de grap er niet leuker op.’ En ook lastig: Engelse termen. Want hoe moet je een taal ín een taal vertalen? Markies: ‘Ik geef dan vooraf het gebaar voor “Engels woord”. Knowhow wordt dan een samenstelling van de gebaren voor “Engels woord” en voor “kennis”. Soms voeg ik daar, als ik voor iemand privé tolk en wat meer tijd heb, de uitspraak aan toe, om te voorkomen dat doven het opeens hebben over [knoowhoow], met een k aan het begin en twee gelijke o-klanken.’
‘Overigens zijn de journaalteksten de afgelopen jaren wel gemakkelijker geworden om te tolken doordat ze steeds dichter bij de spreektaal blijven. Ook de politici in het journaal zijn merkbaar anders gaan spreken: duidelijker en met minder deftige woorden.’
| |
| |
| |
■ Opleiding
Anders dan mensen vaak denken, heeft Markies geen dove ouders. Ze had zelfs nooit echt nagedacht over gebarentaal, totdat ze tijdens haar opleiding sociaal-agogisch werk om hulp werd gevraagd door een dove medestudent. Die had haar uitgekozen vanwege haar duidelijke ‘mondbeeld’: de woorden die ze uitsprak waren duidelijk af te lezen van haar lippen. Nadat de student na een tijdje een echte tolk had gekregen, keek Markies geïnteresseerd toe. Toen ze haar eerste studie had afgerond, begon ze direct aan de volgende: de mbo-opleiding voor gebarentolk.
Deze opleiding is inmiddels vervangen door een hbo-opleiding aan de Hogeschool Utrecht. Famke de Vries behoort tot de eerste lichting studenten die er afstudeerde, in 2002. Alleen de studenten van een pilotjaar gingen haar voor. De Vries: ‘Ik wilde altijd al met doven werken, in de hoop op die manier vanzelf gebarentaal te leren, een taal die ik altijd al heel mooi vond om te zien. Toen ik hoorde dat er een hbo-opleiding voor zou komen, leek me dat geweldig.’
| |
■ Niet onzichtbaar
Wat was lastig om te leren? ‘Om niet te friemelen. Ik zat eigenlijk altijd aan sieraden en kleding te plukken, en dat leidt natuurlijk enorm af. Maar het belangrijkste wat ik heb geleerd, is om me niet uit het veld te laten slaan als het even misgaat. Je kunt altijd vragen of mensen iets willen herhalen, of ingrijpen als twee mensen door elkaar heen praten. Je leert ook trucjes om dat ingrijpen te omzeilen. Als je bijvoorbeeld merkt dat je een foutje hebt gemaakt, kun je de goede vertaling even vasthouden, en op een ander punt in iemands verhaal vlechten.’
Wordt een vertaling daarmee niet erg vrij? De Vries: ‘Een tolk is geen vertaalmachine. Vroeger overheerste de opvatting dat je als tolk onzichtbaar moest zijn, maar je bent er nu eenmaal wél. Je hebt altijd invloed op de manier waarop er vertaald wordt, en ook op de situatie zelf trouwens. Van de week was ik met iemand mee naar het ziekenhuis. Formeel ben je er alleen maar voor de vertaling, en zeker niet om iemands handje vast te houden, maar dat betekent niet dat je er koud en kil bij hoeft te zitten. Met een blik kun je dan best laten merken dat je meeleeft. Als tolk ben je meer dan een robot.’
|
|