Het Genotschap Onze Taal
Tegen het academisch gildedenken
Jan Kuitenbrouwer
Al 75 jaar is het Genootschap Onze Taal er vooral ook voor niet-taalkundigen. Intussen wil Onze Taal al die niet-academische taalliefhebbers wél ‘op taalkundig verantwoorde wijze’ bedienen. Die twee uitgangspunten botsen soms, zo ondervond Onze Taal-columnist Jan Kuitenbrouwer - geen taalkundige, maar wél auteur van enkele fameuze boeken over taal.
Een van de foto's aan de muur van mijn werkkamer stelt een huiselijk tafereel voor waar ik als kind vaak getuige van ben geweest. Mijn moeder zit, mijn vader staat. Zij kijkt op naar hem, hij tuurt in een dik boek. De Van Dale.
Mijn ouders waren altijd met elkaar in discussie. Permanent. In een discussie ontstaat weleens verschil van mening over de betekenis van een woord. De meeste mensen stappen daaroverheen. Mijn ouders niet. Die haalden dan de Van Dale tevoorschijn. Niet dat ze woordenboeken als het hoogste gezag beschouwden, overigens. Het woordenboek op die foto, Van Dales tiende druk, uit 1976, is tegenwoordig van mij. Her en der staan aantekeningen in de kantlijn, van mijn ouders. Bij het woord neger, bijvoorbeeld. Van Dale omschrijft de neger als: ‘persoon behorend tot één der zwarte rassen van Afrika, gekenmerkt door donkere huidskleur, kroeshaar, platte neus enz.’, maar ook als: ‘afstammeling van de in vroeger tijd in Amerika ingevoerde negerslaven’. Dat laatste is met potlood doorgestreept. ‘Overbodig,’ staat erbij geschreven, ‘zelfde neger als onder 1’. Mijn ouders hadden wel respect voor autoriteit, maar dan vooral hun éígen autoriteit.
Een vergelijkbare houding van eigenzinnigheid ligt ten grondslag aan boeken als Noblesse Oblige van Nancy Mitford, nog steeds een van de beste taalkundige werken die ik ken, geschreven door een rijkeluisdochter met een ‘sketchy’ opleiding. Met als voornaamste bagage een scherp oor, een goed verstand en de nodige humor analyseerde zij een wezenlijk, algemeen bekend maar nooit eerder beschreven onderdeel van de Engelse klassenmaatschappij: U(pperclass) en non-U(pperclass) taalgebruik, sindsdien een gevleugeld begrip.
Mijn moeder, Britse van geboorte en een groot bewonderaar van Mitford, gaf mij het boek te lezen toen ik een jaar of vijftien was, en achteraf besefte ik dat het in mijn achterhoofd moet hebben gezeten bij het schrijven van Turbotaal, mijn boek over het moderne taalgebruik in de jaren tachtig.
Ik wil maar zeggen: taalkunde is een mooi vak, maar ook zonder een academische graad in die richting kun je nuttig werk verrichten. En ook taalkundigen verrichten natuurlijk nuttig en belangrijk werk, maar vaak ook, vind ik, is wat taalkundigen doen weinig meer dan het opgraven van zelfverstopte paaseieren.