Spaan
Vlaams
Op het gebied van grappige woorden, voorzover woorden dat kunnen zijn, blaast de straattaal zijn partijtje aardig mee met pogingen als doekoe, pipa en kakka (voor ‘geld’, ‘pistool’ en ‘poep’). Toch vindt elke taal zijn meerdere in het Vlaams. Geen kwaad woord over het Vlaams: het klinkt bijna altijd welluidend en oorspronkelijk, en er spat doorgaans een vrolijkheid vanaf die je alleen maar kunt benoemen als levensvreugde. Ik wou dat ik Vlaams sprak.
Onlangs op bezoek in de Westhoek, stuitte ik al na een uur op de term potjesvlees, in Poperinge aangeduid met hennepot. Het eerste is geen stoofpot, het tweede geen stoofkip. De twee woorden staan voor één gerecht, koud gegeten: in gelatine en citroen gegoten konijn, kip en kalfsvlees.
Ik had goede leermeesters: iemand van het Vlaams toeristenbureau uit Diksmuide en een wielerverslaggever van de VRT, Karl Vannieuwkerke. Beter bespraakt vind je ze bij ons op tv in elk geval niet.
Thuisgekomen ben ik nog wat verder gaan zoeken en kwam zodoende de ‘kak van Maria’ tegen. Het is iets uit Lierse: een appeltje op een stokje dat is gedompeld in suikerstroop. Je zegt ‘Mária’, met de klemtoon op de eerste lettergreep.
‘Taartjespap’ is hetzelfde als ‘pillepap’: aardappelpuree met karnemelk en zuring. Afgaande op de woorden zou je het zó eten. Uit Noord-Holland, mijn geboortestreek, herinner ik me de ‘broeder’ bij de buren. Ik ben er eens keihard voor weggevlucht. Het was een homp stijve smurrie, en ze aten het dampende gerstgerecht om twaalf uur 's middags.
‘Lever en zoom’. Meteen na de slacht van het varken werd (en in Frankrijk: wordt) de nog warme lever opgegeten door de slachter en de boeren. Ik heb altijd gedacht dat hier het woord fooi vandaan komt: de foie van het varken was de fooi van de slager. ‘Bloas vat’ is in Lierse de naam voor het gebak meringue. Ze doen echt alles om niet Frans te klinken. Waarom een spiegelei een ‘paardenoog’ wordt genoemd, is me dan weer niet zo duidelijk.
Een bord heet in het West-Vlaams ‘telloor’. Dat hadden mijn gesprekspartners me al verteld. Wat ze niet wisten, is dat in de arme keuken vroeger het brood als bord werd gebruikt. Elke dag bakten de boeren nieuwe borden. Waren ze bruin, dan heetten ze ‘roggeverdommekes’.
‘Slodderkool’ is boerenkool, maar klinkt beter.
En een ‘sloeker’ is iemand die gulzig eet. Wij zouden ‘schrokop’ zeggen, zij hebben ook nog ‘schoofkabas’.
In West-Vlaanderen kun je, net als in de rest van België, zó lekker eten dat je vanzelf een schoofkabas wordt.
Henk Spaan