■ Volmaakte taal
De taalkundige argumenten zijn voor de hedendaagse lezer interessanter. Becanus vergeleek het Nederlands - althans de variant die hij sprak: het Brabants van Antwerpen - met de talen die hij kende. Dat waren vooral het Latijn, Grieks en Hebreeuws. Hij stelde vast dat de woorden in het Nederlands korter zijn dan in het Latijn en Grieks. Veel alledaagse Nederlandse woorden bestaan maar uit één lettergreep. Becanus veronderstelde dat de woorden in de oertaal allemaal uit één lettergreep hadden bestaan. Het Hebreeuws had ook veel eenlettergrepige woorden, maar die hadden vaak meerdere betekenissen. Het Nederlands had volgens Becanus veel meer woorden dan het Hebreeuws, zodat er voor elke betekenis een apart woord was, wat het Nederlands tot een uitzonderlijk heldere taal maakte. Kortom, hij vond het Nederlands kernachtiger, helderder en rijker dan andere talen. Het was zo volmaakt dat het geen twijfel leed dat het Nederlands nog heel dicht bij de oertaal stond.
Becanus had ook zijn eigen kijk op hoe talen zich gevormd hadden. Het was ooit begonnen met letters, die zelf al een betekenis hadden. Daaruit waren de eenlettergrepige basiswoorden gevormd. Door die basiswoorden met elkaar te combineren ontstonden vervolgens langere en complexere woorden - wat volgens hem niet per se een verrijking was. Het was juist vaak een vorm van aftakeling en verarming. Ook het Nederlands dat in Antwerpen gesproken werd, was in de ogen van Becanus van mindere kwaliteit dan het oer-Nederlands, ook al was het veel minder afgetakeld en verarmd dan al die andere talen. Deze kijk op de ontwikkeling van taal doet nog middeleeuws aan: de mensheid had zich in de loop van de geschiedenis steeds verder verwijderd van de zuivere oorsprong.
Becanus was ervan overtuigd dat letters oorspronkelijk ook een betekenis hadden gehad. Aangezien de Heilige Geest de letters gecreëerd had, zo redeneerde hij, waren die letters in beginsel volmaakt. De ee bijvoorbeeld symboliseerde eenheid. De t was een bindende letter. Vandaar dat uit de ee en de t het woord eed kon ontstaan. De h stond voor hoogte en kwam daarom voor in hoog, maar ook in heet, want warmte stijgt.
Alle Nederlandse woorden konden herleid worden tot het eenlettergrepige oer-Nederlands. Een paar voorbeelden van dit etymologische gegoochel:
- | appel = ‘ap-fel’. Ap = ‘happen, grijpen’, fel = ‘wreed’. Het woord appel herinnert ons aan de appel die door Eva in het Paradijs gegeten werd. |
- | varken = ‘ver-ken’, ‘ver van het kennen’. Het varken is het symbool van de mens die zijn kennis niet richt op God en aan de aarde gebonden blijft. Zo iemand is een varken. |
- | wijs = ‘wy-sie’, ‘wie wijd ziet’. |
- | been (in de betekenis ‘bot’) = ‘bieen’. Beenderen houden het lichaam bijeen. |
- | schip komt van scheppen (‘maken’). Een schip moet met zorg gemaakt worden. Bovendien werd het eerste schip, de ark van Noach, gemaakt in opdracht van de Schepper. |
- | slang = ‘siel-hang’. Hangt onze ziel op, wurgt haar, een verwijzing naar de slang in het paradijs. |
Dat vorm en betekenis in het oer-Nederlands volmaakt in evenwicht waren, was nog te zien aan woorden die bij omkering van de letters een omgekeerde betekenis kregen. Als voorbeelden noemt Becanus:
- | barg (‘berg’) - grab (‘graf’) |
- | een - nee |
- | roof - voor |
- | tup (‘top’) - put |
- | an (‘aan’) - na |
Uiteindelijk waren ook de woorden van het Latijn, Grieks en Hebreeuws te herleiden tot het oer-Nederlands. Becanus geeft vooral voorbeelden uit het Latijn:
- | lupus (‘wolf’). Komt van sluip, sluipen. |
- | malum (‘appel’). Komt van mael, malen. Men maalt het eten met de tanden, vandaar onze woorden maal en maaltijd. Het eerste eten van de mens bestond uit appels. |
- | purpura (‘purper’). Komt van ‘purvur’, ‘zuiver vurig’. Vuur zuivert alles. |
- | videre (‘zien’). Komt van wijd. |
Ook de namen van mythologische en bijbelse figuren kunnen vanuit het Nederlands verklaard worden:
In Origines Antwerpianae (‘De oorsprong van Antwerpen’, 1569) legt Becanus uit dat het Nederlands de enige taal is die direct van de ‘oertaal’ afstamt.
Foto: Ed Schilders
- | Bacchus = ‘Bac-got’ (‘beker-god’). De god der bekers. |
- | Atlas = ‘haat-land’. Hij hield meer van de zee dan van het land en ook was hij veel bezig met de sterren. |
- | Adam = ‘haat-dam’ (‘tegen de haat van de slang’). |
- | Eva = ‘eeuw-vat’. Een vat van alle eeuwen: de vrouw als moeder. Wie dat vat vult, is een ‘vat-er’ (‘vader’). Overigens geeft Becanus elders in zijn boek nog twee heel andere etymologische verklaringen van de naam Eva. |
Zo worden er in De oorsprong van Antwerpen duizenden etymologische verklaringen gegeven, die vervlochten zijn met Becanus' persoonlijke versie van de geschiedenis van de mensheid. Tussen de bedrijven door komen er ook nog allerlei andere zaken voorbij. Bestonden er vroeger reuzen?, vraagt Becanus zich af, en bij het antwoord op deze vraag (nee) komt zijn artsenkennis hem goed van pas. Hoe groot was de ark van Noach en konden alle dieren erop? Ja, hij rekent het voor. Hoe ontstaat regen? Was Antwerpen vroeger zee? Ook legt hij uit dat de appel waar Eva van at eigenlijk een vijg was: een zoete vrucht die zoete wellust symboliseerde.