‘Post coitum omne animal triste’
De uitdrukking ‘Post coitum omne animal triste’ betekent iets als ‘na de coïtus is ieder dier terneergeslagen’. De huidige vorm is niet de oudste. Het gezegde kennen we uit het Latijn, maar het stamt oorspronkelijk uit het Grieks. Het komt voor het eerst voor in het boek Problemata, dat over het algemeen wordt toegeschreven aan de filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.), aangezien het veel materiaal bevat dat ook in de ‘erkende’ geschriften van Aristoteles voorkomt. Het boek kreeg zijn uiteindelijke vorm pas na het begin van de jaartelling.
De Franse koning Lodewijk XI (1423-1483) figureerde als eerste in een ‘chronique scandaleuse’.
Ook de ínhoud van het spreekwoord was oorspronkelijk enigszins anders. In het Grieks luidt de tekst als volgt: ‘Meta ta afrodisia hoi pleistoi athumoteroi gignontai’ (‘na het liefdesgenot worden de meesten enigszins moedeloos’). Met ‘de meesten’ zijn dus alleen mensen bedoeld, geen dieren. Ook de oudste Latijnse vertaling rept trouwens alleen van mensen: ‘Et post coitum quoque animum plerique plus minusve dejiciunt’ (‘en na de coïtus raken de meesten ook meer of minder moedeloos’; uit: Aristotelis Opera omnia, uitgave Didot, deel IV, blz. 268). Hoe de dieren in het spreekwoord terechtgekomen zijn, is onduidelijk. Misschien heeft iemand het woord animum (‘ziel’) verward met animal. Hoe het met die postcoïtale droefheid zit, licht Aristoteles als volgt toe: ‘Zij die gemeenschap hebben, zijn vaak meer terneergeslagen, want door de gemeenschap koelen zij af, doordat zij iets verliezen wat waardevol is, zoals blijkt uit het feit dat de hoeveelheid zaad die wordt uitgestort, niet groot is.’ Het ‘koud’ zijn leidt volgens Aristoteles altijd tot neerslachtigheid. Opmerkelijk is dat de uitdrukking in deze vorm dus alleen op mannen slaat; vrouwen blijven buiten beschouwing.
Hoewel het dus al een oud gezegde is, duikt het zo nu en dan nog altijd op in het Nederlands, en ook in andere talen. In 1996 kwam bijvoorbeeld de roman Animal triste uit, van de Duitse schrijfster Monika Maron, en een jaar later verscheen de Franse film Post coitum animal triste. Beide gaan vanzelfsprekend over een (niet al te soepel verlopende) relatie.
Minder bekend is dat er later een vervolg aan het spreekwoord is gebreid. Dat gebeurde in het Latijn: ‘(...) praeter gallum, qui cantat’ (‘behalve de haan, want die kraait’). Nog weer later diende een nieuwe uitbreiding zich aan: ‘(...) sive gallus et mulier’ (‘behalve de haan en de vrouw’).
De uitdrukking heeft vanouds veel stof tot discussie gegeven, en heeft evenveel bijval als scepsis geoogst. Valt er over het onderwerp eigenlijk ook nog iets zinnigs te zeggen? Heeft de moderne, empirische wetenschap ons hier iets te melden? Nu is de al dan niet droeve gemoedsstemming van een haan lastig te onderzoeken, maar bij vrouwen gaat dat iets makkelijker. En dan blijkt dat deze uitbreiding van het gezegde weleens zou kunnen kloppen met de werkelijkheid.
In 2002 namelijk rapporteerde de psycholoog Gordon Gallup in het blad Archives of Sexual Behavior over een onderzoek waaruit bleek dat zaad een antidepressieve werking heeft. Vrouwen die zonder condoom de liefde hadden bedreven, hadden in het verleden minder vaak zelfmoordpogingen gedaan dan vrouwen die wel een condoom gebruikten, of zich van de geslachtsdaad onthielden. Wat de vrouwen betreft heeft het spreekwoord dus geen gelijk gekregen: zij voelen zich na de geslachtsdaad (in ieder geval die zonder condoom, dus) níét terneergeslagen.
Affiche voor een Franse film uit 1997.