Laven
Een jaar of vijftien geleden was dat heel anders. Dominee De Jong: ‘Toen daalde het aantal kerkgangers onrustbarend. De drie overgebleven wijkgemeenten hier besloten toen - zo verschillend als ze waren - om samen één gemeente met een missionaire “drive” te vormen in de Pelgrimvaderskerk. Ik ben me toen ook bewust gaan richten op de jongeren, studerenden en pas afgestudeerden, en dat heeft zijn vruchten afgeworpen. Die jongeren hebben inmiddels een relatie, een baan, een huis en kinderen. Te midden van alle drukte die dat meebrengt, hebben ze behoefte aan een wekelijks moment van rust, van meditatie. Ze willen zich laven aan wat God te zeggen heeft.’
Hoe klinkt dat woord van God? Hoe slaagt de dominee erin zijn gehoor te boeien? Op welke manier brengt hij die oude bijbelteksten tot leven voor de hedendaagse kerkganger? Hoe kiest hij zijn woorden? Wat voor toon slaat hij aan? Hoe bouwt hij zijn betoog op? Wat gebeurt er, kortom, met de taal van de dominee als hij de kansel bestijgt?
De Jong: ‘Met mijn taal zelf niet echt veel. Boven gebruik ik dezelfde woorden als beneden. Ik streef naar een zuivere taal, niet te populistisch, maar wel helder. Mijn preken moeten iets zoekends hebben, maar ook iets confronterends, en dat klinkt door in mijn voordracht. Die is soms snel en heftig, maar soms ook rustig en zacht, vooral bij ontspanningsmomenten: een kwinkslag, een grap of een dubbelzinnigheid.’
‘Het allerbelangrijkste is misschien wel dat je woorden gebruikt die van jezelf zijn. Als je bijvoorbeeld bij een rouwdienst met te veel geleende, clichématig aandoende taal komt (bijbelteksten als “de
‘Essentieel is, zo heb ik geleerd, dat je het verháál het werk laat doen.’
wegen des Heren zijn ondoorgrondelijk”), dan gaat het fout. Mensen hebben heel goed door of je echt bent of een rol speelt. Hoe dichter je bij jezelf blijft, hoe dichter ook de mensen bij zichzelf komen - en uiteindelijk: hoe dichter ze bij God komen.’
Van het gegalm en gebulder dat veel dominees halverwege de vorige eeuw in de kerken lieten klinken, moet hij dan ook niet veel hebben. ‘Dat is al heel lang voorbij. Voor onze tijd is het heel gekunsteld en schept het een enorme afstand. Je moet natuurlijk wel bedenken dat die toon stamt uit een tijd dat je geen microfoons had. De stem moest toen al het werk doen, en het galmen is daarbij een bepaalde techniek.’