Tegenstander
De eerste eis waaraan zo'n taaltoets moet voldoen, is dat deze correct voorspelt welke kinderen later op school door hun gebrekkige taalvermogen problemen zullen gaan krijgen en welke niet. En we weten nu al dat Ruttes toets niet aan deze eis voldoet. Bij kinderen tot vier jaar is het taalvermogen nog volop in ontwikkeling. En die ontwikkeling gaat niet geleidelijk maar met sprongen. Meestal gaan die sprongen vooruit, maar zitten daartussen lange perioden waarin het kind zich niet - althans niet hoorbaar - lijkt te ontwikkelen. Test je een kind aan het einde van zo'n periode, dan lijkt het vergeleken met andere kinderen een achterstand te hebben. Maar het komt ook voor dat een kind met sprongen achteruit lijkt te gaan. Het maakt dan bijvoorbeeld een paar keer een zin die uit meer woorden bestaat, en daarna een tijdje niet meer. Test je een kind tijdens zo'n probeerperiode, dan geeft de uitslag een te rooskleurig beeld van zijn taalontwikkeling.
Is een taaltoets voor peuters een goed idee?
Er zijn ook minder taalspecifieke bezwaren tegen deze toets. Het testen van tweejarigen is een probleem op zichzelf: als een kleintje ‘de bokkepruik op heeft’, zegt het niets. Hoe de onderzoeker ook zijn best doet, het blijft hem alleen argwanend aanstaren. Daar komt nog bij dat een kind ook gewoon hardhorend kan zijn. En ten slotte is er een politiek-ideologisch bezwaar tegen de toets. Waarschijnlijk zal het grootste deel van de kinderen met een achterstand uit gezinnen met een anderstalige achtergrond komen. Zijn die voorschoolse taalstimuleringsklassen dan niet een verkapte poging om immigrantenkinderen zo vroeg mogelijk te laten integreren?