Iktionaire
Ont
Jan Kuitenbrouwer
De timmerman die deel uitmaakte van de ploeg die ons huis verbouwde, heette Dirk. Dirk was een voorbeeld van wat wij vroeger thuis een ‘lucide OH’ noemden, een ouwehoer dus, maar wel een goeie.
‘Zeg Jan,’ zei Dirk dan bijvoorbeeld, terwijl hij een chemische pasta stond te mengen om een gaatje mee te vullen, ‘jij bent toch van de taal? Leg mij dan eens uit hoe dit zit: ik gééf mijn werk aan mijn baas, maar ik ben een werknémer, hij néémt mijn werk, maar hij is een werkgéver.’
Daar sta je dan, met je witkwast.
Of deze: ‘Een kast is kleiner dan een huis, maar een groot huis noem je “een kast van een huis”. Dat zou dus juist een kléín huis moeten zijn.’
‘Eh...’
‘Een bezemkast van een huis!’
Dan lachten we en ging Dirk zijn gaatje vullen, of wat hij precies aan het doen was. ‘Dirkismen’ noem ik zulke paradoxjes sindsdien.
Van dat soort taalconstructies die zich niet aan de regels houden, zijn er zo veel, beweren taalkundigen nu, dat je je kunt afvragen of grammatica wel bestáát. De Amerikaanse linguïste Adele Goldberg is zo iemand. Dat hele Chomskyaanse idee van de taal als een soort ‘firmware’, een universele set regels waarmee we geboren worden, is misschien wel onzin, stelt zij. Het kost bijvoorbeeld nauwelijks moeite om peuters zinsconstructies bij te brengen die volledig strijdig zijn met de grammatica, iets waar Chomsky's oermodule zich toch enigszins tegen zou moeten verzetten. In een artikel in NRC Handelsblad over deze nieuwe ‘constructionele’ taalkunde (het gaat om constructies, niet om regels) komt Dirks voorbeeld van de ‘kast van een huis’ ook weer ter sprake. ‘Een wolk van een baby’, ‘een boom van een vent’. In feite staat daar ‘een vriendin van een collega’ of ‘een boek van een kennis’ en toch weten we dat het hier niet gaat om een baby die in het gelukkige bezit van een wolk is. Of neem de uitdrukking: ‘Hoe komt de zee zo zout?’ ‘Zo zout komen’, dat zou niet moeten mogen volgens Chomsky.
‘Wat doen jouw voeten daar op die bank?’
Alleen een astrante dertienjarige neemt die vraag letterlijk, het is duidelijk dat er iets anders bedoeld wordt.
Laatst had ik er weer een. Of beter mijn dochter J., die naast me in de auto zat te lezen.
‘Pap?’
‘Ja?’
‘Met ontbloot bovenlijf, dat is toch dat je van boven bloot bent?’
‘Ja.’
‘Vreemd. Ontbloten, dat zou toch juist iets áántrekken moeten zijn?’
‘Eh...’
‘Als je iets ontmaskert, haal je het masker weg, maar als je iets ontbloot, haal je niet het bloot weg, je máákt juist iets bloot.’
Geef toe, daar valt niet veel tegen in te brengen.
Ik moest aan Dirk denken. Die had er ook zo eentje. O ja.
‘Jan,’ zei hij, ‘als ik kosten maak, geef ik iets uit, maar als ik ónkosten maak, geef ik óók iets uit. Da's toch vreemd?’
Ik denk dat Dirk de timmerman een intuïtief constructioneel taalkundige is.